Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

XXVI. Op het spoor van den beer

De kreet van Walter deed alle jongens tegelijk op hun voeten springen. Hijzelf was ook overeind gekomen en stond met een dwaas gezicht voor zich uit te staren naar het struikgewas aan de andere kant van de open plek. Zij keken allemaal naar hem. Zij dachten, dat hij weer een grap uitgehaald had. Sommigen begonnen te lachen, maar Winfried ergerde zich en zei:

‘Zeg es even, Walter, je moet nou niet altijd flauwe streken uithalen... Wat valt er hier nou te gillen?’

Walter keerde zich naar hem toe.

‘Ik maakte geen lolletje,’ zei hij. ‘Ik schrok me een mikkie! Daar vlak tegenover me zag ik ineens een reusachtige kop door de struiken gluren... een berenkop! Ik laat me hangen als dat de kanjer niet was, die we zoeken...’

Alle ogen keerden zich naar de plek, die hij aanwees, en alle handen grepen naar de wapens, die op de grond lagen. Maar er was niets te zien, wat op een beer of iets anders leek. Winfried gooide de zware jachtspies naar de aangewezen plek. Sissend schoot het wapen door blaren en twijgen.

‘Stil!’ zei Walter. ‘Luister!’

Het werd doodstil. Duidelijk hoorden de jongens nu een zacht ploffende loop, alsof een zwaar dier zich haastig over de weke bosgrond uit de voeten maakte. Het ruiste in de struiken, al een heel eind bij hen vandaan.

‘Daar gaat ie!’ zei Walter zacht. ‘Het was de beer... vast!’

‘Blijven jullie hier staan,’ beval Winfried. ‘Als ie 'et was, moet ik zijn sporen vinden. Wacht even!’

Hij nam voor alle zekerheid een andere speer mee, en sloop behoedzaam naar de struiken, waar Walter de kop gezien moest hebben. Voor hij er binnendrong, speurde hij zorgvuldig rond, of er onraad was. Toen hij niets zag, ging hij verder. Hij verdween tussen het groen. In gespannen

[pagina 132]
[p. 132]

verwachting stonden de jongens te wachten, de wapens stevig in de vuist geklemd. Dadelijk daarop hoorden zij Win fried roepen:

‘Hij was 'et, jongens!... Ik heb de sporen gevonden!... Kom!... Opbreken... we moeten hem achterna!’

Juichend grabbelden de jongens alles bij elkaar, wat nog over de grond verspreid was. Daarna sprongen zij als jonge herten het struikgewas in, naar Winfried toe. Die wees hun de duidelijke prenten van de zware berenvoeten. Dat moest werkelijk een kanjer van een beest zijn. De indrukken waren breed en diep, je kon duidelijk de putjes zien, die de klauwen in de zachte aarde gemaakt hadden. De ogen van de jeugdige jagers begonnen te schitteren: ze waren hun prooi op het spoor... nu zouden ze hem wel te pakken krijgen ook... Maar Odo keek met schrik naar de prenten. Hij zag eraan, dat ze inderdaad te doen zouden krijgen met een beer van ongewone afmetingen. Een reusachtig dier moest het zijn. Een oud dier, dat veel gezien had en zeker al wel meer achtervolgd was. Een slim en ervaren beest, dat zich niet gemakkelijk zou laten vangen... Hij begreep, dat zo'n dier, als het in nood zat, zeker zou aanvallen, en dat zij tegen z'n ontzaglijke kracht niet veel in te brengen hadden. En de onervaren roekeloosheid van de jongens zou zeker oorzaak van ongelukken worden!... Hij had nu spijt, dat hij het gewaagde avontuur niet met alle middelen verhinderd had. Maar het was nu te laat om te proberen de vrienden nog over te halen den beer met rust te laten en terug te keren naar huis... Dat was hun eer te na. En ze waren veel te opgewonden en verrukt. Zij stelden zich natuurlijk voor, dat zij den beer zonder veel moeite en zonder veel gevaar voor zichzelf zouden kunnen vellen. Zij praatten allemaal door elkaar en lachten en juichten en zwaaiden met hun wapens, en zagen eruit, alsof ze de overwinning op den vijand al vierden!...

Maar Winfried bleek ook heel goed in te zien, dat het niet zo gemakkelijk zou gaan, en dat dit niet iets was om

[pagina 133]
[p. 133]

lachend en met een grapje af te handelen. Hij hief de hand op en zei:

‘Stil, jongens!... Lach niet te hard, want we hebben den knaap nog niet te pakken. En je moet niet denken, dat het zo makkelijk gaan zal ook... Dit is een ouwe, slimme beer, die zijn huid duur verkopen zal. Onze jacht zal heus geen spelletje worden. Het is een gevaarlijk beest, en we moeten heel voorzichtig te werk gaan... Ik loop op het spoor. We gaan erlangs, en jullie maken een halve kring om mij heen. En wat er ook gebeurt, wij blijven bij elkaar, maar ieder op een voet of twintig van de ander af. Houdt de halve kring gesloten. Niemand doet iets afzonderlijks. Iedereen let op mij, en op zijn omgeving tegelijk. Als we den beer vinden, en we krijgen de kans, sturen we eerst een lading pijlen op hem of. Wanneer hij toeloopt, gooien we de lichte jachtsperen. De zware houden we in de hand om hem af te weren. Maar denken jullie er allemaal om: dit is een gevaarlijke jacht. Luister naar mijn bevelen. Doe niets op je eigen houtje, als je niet dadelijk gevaar loopt. Maar kijk goed uit en waarschuw, als je iets verdachts ziet. Die beer heeft ons gezien. Hij is natuurlijk op zijn hoede. Ik vertrouw hem geen haar... Odo... wil je hier niet wachten, tot we terugkomen en op de dingen passen, die we beter achter kunnen laten?’

‘Nee,’ zei Odo, ‘dat wil ik niet. Ik ga mee. Ik ben nogal een goed schutter, niet?... Misschien kan je me nodig hebben.’

Winfried drong niet verder aan; hij begreep, dat Odo het als een vernedering zou voelen.

‘Kom jij dan weer bij mij lopen,’ zei hij, ‘en let goed op de sporen. Dan kan ik de jongens beter in het oog houden en dadelijk handelen, als ze me voor het een of ander waarschuwen... Zoek nu je plaatsen op, jongens, en denk aan wat ik gezegd heb. Geen onvoorzichtigheden, goed uitkijken, bij elkaar blijven, en niet proberen iets apart tegen den beer te ondernemen.’

[pagina 134]
[p. 134]

De jeugdige jagers waren wel een beetje onder de indruk gekomen van Winfrieds ernstige stem en dringende waarschuwingen. Zwijgend vormden zij een halve cirkel aan weerskanten van Winfried en Odo, veranderden hun plaatsen nog op aanwijzing van hun aanvoerder, die stilte beval, en trokken op een wenk van hem voorwaarts, zorgend, dat zij hem in het midden hielden en dat ieder zoveel doenlijk op de plaats bleef, waar hij hoorde.

De sporen van den beer waren niet moeilijk te volgen. Waar het struikgewas erg dicht gegroeid stond, had hij het met zijn zware lijf uiteengedrukt en platgetrapt, zodat er een duidelijk paadje ontstaan was. Hier en daar ging het toch uiterst langzaam voorwaarts, omdat de jongens de bijl moesten gebruiken om door het onderhout heen te komen. Het was een woest en duister gedeelte van het woud, waar bijna nooit iemand kwam. Het zonlicht drong maar in kleine, bewegelijke cirkelplekjes door het dichte lover. Er hing een groenige schemering tussen de hoogopgaande stammen. Allerlei klein wild maakte zich ritselend uit de voeten voor de zwijgend voorwaarts dringende kleine kolonne jagers. Maar daar letten deze niet eens op. Al hun aandacht was gericht op den aanvoerder en de mogelijke aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van hun vijand.

Plotseling kwamen zij voor een vrij brede beek. Je kon zien, dat de beer zich van de oever in het water had laten glijden. Maar aan de overkant was geen spoor van zijn voetindrukken te bekennen, en niets wees er ook op, dat hij tegen de kant opgeklommen was.

Winfried lachte.

‘De slimmerik is een eind door het water gegaan,’ zei hij. ‘Maar dat hindert niet. Wij vinden de plaats wel, waar hij er weer uit gekropen is... Walter, ga jij stroomafwaarts, ik ga stroomopwaarts en wie het spoor terugvindt, die schreeuwt driemaal als een uil. Dan komen alle anderen naar hem toe en we gaan verder.’

Zo gezegd zo gedaan. Walter liep langs de beek in de

[pagina 135]
[p. 135]

richting van de stroom, Winfried ertegenin. De anderen wachtten en keken waakzaam om zich heen: de beer mocht het eens in zijn hoofd krijgen hen te verrassen!...

Walter vond het spoor, een paar honderd passen verderop. Bij zijn uilenkreet kwamen de anderen snel naar hem toe. Duidelijk zagen zij de plaats, waar de beer tegen de oever opgeklommen was; de grond was opengescheurd, gras en planten afgerukt, de struiken uit elkaar gebogen. Grinnikend om de vergeefse krijgslist van den beer, die zijn spoor zo handig dacht verborgen te hebben, waadden zij door de beek en trokken aan de overzijde op de oude manier verder.

Winfried lette goed op Odo. Hij zag, dat deze steeds vermoeider werd en verlangzaamde af en toe opzettelijk de tocht, bleef hier en daar een poosje stilstaan, zogenaamd om de sporen nader te onderzoeken, maar eigenlijk om Odo de gelegenheid te geven een beetje op adem te komen. Hij deed dat niet graag. Want innerlijk beefde hij van ongeduld om sneller vooruit te komen en den beer te pakken te krijgen. Maar zijn bezorgdheid voor Odo was groter dan zijn ongeduld. En dus bedwong hij zich, en ging behoedzamer voort dan hij wel gewild zou hebben, als Odo er niet bij geweest was.

Odo bemerkte het wel. Maar hij zei niets. Hij was Winfried dankbaar. En hij was nijdig op zichzelf, omdat hij de oorzaak was van de vertraging, die eigenlijk bij een jachtpartij niet te pas kwam. Hij hield zich zo goed mogelijk. beet de lippen op elkaar en probeerde zo te doen, dat niemand kon opmerken hoe zwaar de moeilijke tocht hem viel. Maar hij kon niet verhinderen, dat hij af en toe zwaar moest hijgen, eer hij weer adem genoeg had om verder te gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken