Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 136]
[p. 136]

XXVII. Een hachelijk gevecht

Steeds dichter en donkerder werd het woud. De bodem begon te rijzen en te dalen. Zij kwamen op heuvelachtig terrein. De grond werd harder en de eiken en beukenbomen hielden op. Hier stonden oer-oude dennen en sparrebomen, wier dichte kruinen het licht tegen hielden. De bosgrond was glad en bruin van de naalden en het spoor van den beer werd steeds moeilijker te volgen. Ook was het bijna niet meer mogelijk in de afgesproken formatie voorwaarts te dringen, zo dicht waren de stekelige takken van de sparren in elkaar gegroeid. Tot meer dan manshoogte waren de woudreuzen bruinig verdord. De zolen hunner zachte schoenen van gelooid leer werden zo glad, dat zij bij iedere oneffenheid van de grond uitgleden en moeite hadden op de been te blijven. De ruwe takjes van de dennen schramden langs hun gezicht. Boven hen ruiste de wind door de kruinen met een klagend geluid. Er was iets onheilspellends in de halve duisternis van dit woeste bos, waar misschien nog nooit een mens zijn voet gezet had. De harten van de jongens begonnen luider te kloppen. Zij waren niet bang, maar er groeide een soort onrust in hen, waaronder zij zich toch niet op hun gemak voelden.

Winfried speurde met zijn gezicht vlak bij de grond naar de prenten van den beer, die eerst zo duidelijk geweest waren, dat hij ze rechtop lopend gemakkelijk had kunnen volgen. Langzaam ging het nu verder. Meest drongen zij op een kluitje voort, omdat zij in het dichte hout niet verspreid lopen konden zonder elkaar te veel uit het oog te verliezen. En almaar dichter groeiden de bomen in elkaar. Het onderhout was mager en zat schraal in het blad. Af en toe bleven zij staan, omdat zij meenden op een af stand je geluiden te horen, alsof daar iets door het hout drong, gelijk op met hen. Maar als zij opmerkzaam luisterend stil stonden, hoorden zij niets. Het was zeker een vergissing van hun gespannen zenuwen!...

[pagina 137]
[p. 137]

Na een half uurtje van zwoegen en snuffelen, waarin zij telkens dachten, dat zij het spoor van den beer kwijtgeraakt waren, werd het sombere dennenbos weer iets lichter. De bomen stonden wat verder uiteen, er viel helderder licht door de kruinen, er waren plekken zachtere grond, die met mos begroeid waren en de prenten van hun prooi waren duidelijk zichtbaar. Toen was er een soort laantje, door de natuur gevormd. Er lagen wel een paar dode bomen schuin overheen gevallen, maar daar konden zij gemakkelijk onder door kruipen. Aan het eind van die open gleuf in het bos liep de grond sterk omhoog, en op enkele armslengten boven de begane grond was een bos struiken gegroeid. Daarachter leek de grond erg donker.

‘Ik geloof, dat daar een hoi is,’ zei Winfried fluisterend. ‘Het zou me niks verwonderen, als we het huis van den beer gevonden hadden... Misschien is hij erin...’

Hij keek rond. Daar zag hij tussen het mos een stuk grijsgrauwe steen uitsteken. Hij liep er naar toe en raapte het op. Het was een ronde kei, die zwaar op de hand woog.

‘Blijven jullie hier even staan en let goed op,’ zei Winfried. ‘Ik zal die kei door de struiken in het hoi mikken. Misschien krijg ik hem er zo uit... Als we ons tenminste niet vergissen!...’

Behoedzaam liep hij naar voren. Op een afstand van vijftien passen van de bos struiken bleef hij staan. Hij hief de hand op, en met al de kracht, die in hem was slingerde hij de steen weg. Sissend vloog die door de struiken en verdween in het duister er achter. Er moest zeker een hoi zijn, want hij hoorde de steen niet tegen de aarde slaan... Maar toen klonk er plotseling een toornig gebrul achter de struiken en eer Winfried erop bedacht was, verscheen een reusachtige berenkop tussen het groen.

De kleine ogen glinsterden vals tussen de ruige bruine haren. Duidelijk zag hij de gele tanden in de half open bek, die maar klein leek, doch tot een wijde muil kon worden opengesperd. De beer was zeker voor in zijn hoi een

[pagina 138]
[p. 138]

dutje gaan doen en door de steen op een onpleizierige manier in zijn rust gestoord. Tot Winfrieds geluk leek de beer net zo verbaasd, daar een jongen te zien staan als deze was, eensklaps tegenover den beer te komen.

De jongens achter Winfried hielden hun adem in. Zij legden de pijlen op hun boog, maar durfden niet schieten. Ten eerste, omdat ze geen bevel gekregen hadden, ten tweede, omdat Winfried tussen hen en den beer in stond en misschien geraakt zou worden.

Winfried week langzaam opzij en achteruit. Hij hield de lichte jachtspies werpensgereed. De beer volgde loerend al zijn bewegingen en de grote kop kwam verder naar voren. gevolgd door de geweldige schouders en de zware voorpoten... Winfried was langzaam naar de zijkant van het pad geweken en riep, zonder den beer uit het oog te verliezen:

‘Schieten!’

Op hetzelfde ogenblik vlogen de pijlen sissend langs hem heen. Vijf troffen den beer in schouders en borst, één vloog hem in de kop, boven de ogen; de rest ging hem voorbij. Verrast schudde de beer zijn kop, woest grommend. De pijlen hadden weinig uitwerking door de dikke vacht en huid. Zij maakten hem alleen kwaadaardiger. Met zijn ene voorpoot maaide hij de pijlen van zijn lijf, schudde weer zijn machtige kop en drong nu helemaal door de struiken heen naar voren, in de richting van Winfried, dien hij voor de oorzaak van zijn pijn hield. Winfried richtte zijn lichte speer en wierp hem met voile kracht weg, mikkend op de keel van het naderende beest. Hij zou hem ook juist op de bedoelde plaats getroffen hebben, als de beer niet een zijwaartse beweging gemaakt had, waardoor de scherpe punt hem diep in de schouder drong. Op hetzelfde ogenblik wierpen ook de anderen hun spies, maar zij stonden nogal ver weg, de meesten bereikten den beer niet, en die er wel kwamen, deden hem weinig kwaad, bezorgden hem schampwonden, waardoor zijn woede nog meer steeg. Hij richtte

[pagina 139]
[p. 139]

zich op de achterpoten op en stond daar als een reus, geweldig groot afstekend tegen het groen der struiken. Nog nooit hadden de jongens zo'n ontzaglijk monster gezien. Vrees beving hen. Zouden zij met hun wapens tegen dit monster opgewassen zijn?...

De beer sloeg de schacht van Winfrieds speer van zijn schouder. Toen kwam hij naar voren, recht op den jongen af.

Deze had nog alleen zijn zware speer en zijn mes. Nu mòest hij den beer dodelijk treffen, of het was met hem gedaan. Stevig plantte hij de voeten uit elkaar op de grond. Zijn hand beefde niet en zijn scherpe ogen richtten zich nauwkeurig op de brede borst. Hij moest hem in het hart treffen of hij zou verscheurd worden. Langzaam ging zijn hand omhoog en drilde de speer. De beer kwam nog nader. Winfried boog zich achterwaarts... daar schoot het zware wapen naar voren, vloog recht op zijn doel af. Maar de beer zag het aankomen en met een bliksemsnelle beweging sloeg hij het met zijn voorpoot uit de richting, zodat het langs hem stoof zonder hem te raken.

Verbaasd had Winfried de ramp aangezien. Hij zou nooit geloofd hebben, dat zo'n logge beer zo snelle bewegingen kon maken. Een schreeuw van ontzetting klonk achter hem. De jongens begrepen, dat Winfried verloren was, als zij hem niet te hulp konden komen. Sommigen hunner waren zo ontsteld, dat zij geen hand konden verroeren en als aan de grond genageld bleven staan kijken, bleek en bevend van schrik. Een paar anderen renden naar voren, de speer in de hand. Winfried trok zijn mes en hield het gereed om toe te stoten. Maar de poten van den beer waren langer dan zijn armen, en hoe zou hij zich met een enkel mes kunnen verweren tegen zo'n monsterachtig groot, zwaar en sterk beest? Nu begreep hij, waarom er altijd gewaarschuwd werd, voorzichtig te zijn met beren. Wie het niet zelf gezien had, zou nooit kunnen denken, dat zo'n zwaar dier zulke bliksemsnelle aanvallen kon doen en zich

[pagina 140]
[p. 140]

even snel en behendig verdedigen. Ook de andere jongens zagen te laat in, hoe roekeloos zij geweest waren door dezen beer te gaan achtervolgen zonder dat zij wisten, wat hun te wachten stond...

De beer brulde van woede. Een paar zware speren waren hem vlak langs de kop gesuisd, geworpen door de dapper te hulp snellende vrienden, rakelings mis, omdat ze toch zenuwachtig waren en niet met hun gewone vaste hand werpen konden.

Odo was dichterbij gekomen en legde een pijl op zijn boog. Hij zou proberen den beer in zijn oog te treffen. Dat zou hem misschien doden, maar in ieder geval zou hij niet dadelijk kunnen aanvallen en Winfried zou kunnen vluchten.

Op zijn achterpoten lopend kwam de beer op zijn vijand af, de voorpoten als armen gestrekt, waarmee hij hem tegen zijn borst te pletter zou drukken.

Winfried berekende zijn kans. Als de beer vlak bij hem was, zou hij zich plotseling bukken, zodat hij in de lucht greep en proberen hem met zijn mes de buik open te rijten. Het gebrul van het woedende dier deed hem pijn aan zijn oren. Hij rook de wilde geur van zijn huid, zag de woest flikkerende ogen op korte afstand, spande al zijn spieren om zijn laatste kans waar te nemen, het scherpe mes vast in de vuist geklemd.

Toen suisde er een zware speer vlak langs zijn oren en drong met geweld in de keel van den beer. Die gaf een doffe schreeuw en wankelde, alsof iemand hem met een hamer op het hoofd geslagen had. Hij was in zijn gang onderbroken, zwaaide op vreemde wijze een paar keer heen en weer, en viel toen grommend en rochelend zijwaarts op de grond...

Winfried was gered.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken