Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 146]
[p. 146]

XXIX. De beer wordt binnengebracht

Een grote kreet ging onder de jongens op. Een geschreeuw van vreugde om de onverwachte goede afloop van het hachelijke avontuur, en van bewondering om de meesterlijke worp met de speer.

Winfried stond bleek en met strakke ogen naar het stuiptrekkende monster aan zijn voeten te kijken. Dat was op het kantje af geweest. Nu eerst begreep hij, dat hij met zijn mes geen spoor van kans gehad zou hebben tegen dezen machtigen, razenden reus... Een klap met die geweldige voorpoot, en een mens was verpletterd!...

Odo was op hem toegesneld en stond zijn hand te drukken, alsof die stuk moest. De andere jongens drongen om hem heen, sloegen hem op schouders en rug, probeerden vrolijk te lachen. Maar hun gezichten waren bleek en nog vertrokken van schrik en angst, en de meesten beefden nog op hun benen. En zelfs Walter, die altijd een mal gezegde klaar had, stond er zwijgend en ontdaan bij.

Winfried stak zijn mes tussen zijn gordel en streek met de hand over zijn ogen, alsof hij een kwade droom verjagen wou. Hij keek weer naar den beer, die zich nu lang uitgerekt had en stil lag. De reus was dood.

Winfried keek de kring rond. Hij zag de ontdane en krampachtig vertrokken gezichten. Een glimlach kwam eindelijk om zijn lippen, en zijn wangen kregen weer een beetje kleur.

‘Dat was op het nippertje, jongens!’ zei hij. ‘En wie moet ik nou bedanken voor die meesterlijke speerworp?...’

De jongens keken elkaar aan. Niemand zei iets.

‘Nou?’ vroeg Winfried verwonderd. ‘Wie heeft die speer gegooid?’

‘Je mag mij wel bedanken,’ zei Walter. ‘Maar dìe speer heb ik niet gegooid! De mijne zit daar in die boom!’

‘Maar iemand moet hem toch gegooid hebben!’ riep Winfried opgewonden. ‘Wie is 'et geweest?’

[pagina 147]
[p. 147]

Verbluft keken de jongens hem en elkaar aan. Ieder wist voor zichzelf, dat hij het niet gedaan had. Maar die speer kon toch niet uit de lucht zijn komen vallen!

Winfried stapte op den doden beer toe, greep de speer bij de schacht en trok hem met veel moeite uit de wond. De anderen drongen om hem heen. Zij bekeken de speer van alle kanten. Toen zagen zij onder aan de schacht een ruw gesneden wolvenkop.

‘Wolfert!’ zei Odo met een zucht. ‘Dat is het teken van Wolfert!... Die speer moet van hem zijn!’

‘Van Wolfert?’ zei Winfried en keek hem verbluft aan. ‘De speer van Wolfert?... Wie van ons had een speer van Wolfert bij zich?’

Allen verzekerden, dat zij hun eigen speren hadden meegebracht.

Toen viel Winfried iets in. De speer was achter langs vlak voorbij zijn hoofd gevlogen!... Anders had hij den beer ook niet midden in zijn keel kunnen treffen!... Maar hij was schuin achteruit geweken, en achter hem had geen van de jongens kunnen staan om die speer te werpen!... Zonder iets te zeggen liep hij in de richting, vanwaar het wapen was komen aanstuiven. Zorgvuldig onderzocht hij de bodem. Odo was vlak naast hem...

‘Hier!’ zei Winfried. ‘Hier zie je de voetafdrukken van wie de speer geworpen heeft... door de kracht van de worp zijn ze dieper dan anders... En hier zijn er nog meer... hij is weggelopen...’

‘'t Is Wolfert geweest... vast!’ riep Odo.

De anderen waren er ook bij gekomen. Zij riepen allen door elkaar. Niemand begreep er iets van.

‘Stil es even,’ beval Winfried.

Zij zwegen, stonden bewegingloos en hielden luisterend de adem in. Maar zij hoorden niets. Wolfert was al te ver weg, en liep voorzichtig over de zachte naaldenbodem. er voor zorgend, dat hij niet op dorre takjes trapte.

Het was Wolferts speer, daar was geen twijfel aan!...

[pagina 148]
[p. 148]

Maar hoe was hij zo in hun buurt gekomen?... Enkel toeval?... Of had hij iets van hun plan gehoord en was hij hen achterna geslopen?... En waarom was hij hard weggelopen, nadat hij de speer geworpen had?... Dat was toch warempel geen schande!...

Winfried stond met een donker gezicht na te denken. Wolfert had de speer gegooid. Wolfert had hem het leven gered. Daarna was Wolfert hard weggelopen... Natuurlijk, omdat hij niet door Winfried bedankt wou worden... Zo'n hekel had hij aan Winfried... Zo verachtte hij hem... En waarom anders dan, omdat hij hem nog altijd verdacht van de afschuwelijke aanslag op Vuur-oog!... Hij had hem beter door den beer kunnen laten verscheuren dan!...

Rondom hem putten de jongens zich uit in kreten van bewondering voor Wolfert.

Winfried zei strak:

‘Ja, 't is kranig geweest... Ik zal hem wel weten te vinden om hem te bedanken... Maar nou moeten we opschieten, jongens!... We hebben nog heel wat te doen!... We moeten een soort mat vlechten om den beer op weg te slepen. 't Zal mij benieuwen of we 'm met zijn allen vooruit zullen kunnen krijgen... Kom, aan 't werk!’

Juichend stormden de jongens terug naar den doden beer. Eerst moesten ze hem allemaal nog even bewonderen. Jongen, jongen, wat een kanjer van een beer was dat!... Zij begonnen zich nu pas goed trots te voelen, dat zij in hun jacht geslaagd waren. En de een na de ander waagde een opschepperige opmerking over hun beer, den beer, die zij geveld hadden, Tot Walter zei:

‘Hè, ja, jongens... laten we afspreken, dat we allemaal en ieder afzonderlijk dezen reus onder de beren geveld hebben. Maar eerst heb ik hem doodgemaakt, en toen Odo en toen weer een ander... En pas toen die tien keer dooie beer van plan was om Winfried plat te drukken, is Wolfert eraan te pas gekomen... Maar dat hij hem het laatste gedood heeft... dat is natuurlijk niks waard, want toen had ie al

[pagina 149]
[p. 149]

halswerk om op de been te blijven!’

De anderen lachten, maar ze werden toch een beetje kalmer. Zij sneden taaie twijgen af en met vlugge handen maakten zij daar een soort mat van, groot genoeg om den beer op te vervoeren. Daarop bonden zij de meegebrachte hennepkoorden om zijn achterpoten en sleepten hem met veel moeite op de mat. En toen begon de vermoeiende tocht uit het dichte bos. Walter werd vooruit gestuurd om een paard te lenen; want zodra ze eenmaal in het opener gedeelte van het bos waren, konden zij den beer door een paard laten slepen, wat gemakkelijker was en veel vlugger ging... Mensekinderen! wat was die beer zwaar!... Zij zwoegden en sjouwden en hijgden en zweetten en scholden op dien onbeschaamden honingdief, die de moed gehad had, zo groot en dik te worden. En zij prezen de goden, toen zij na een flink uur hun vrachtje onder de statige beukebomen hadden, waar zij op het paard konden wachten. Zuchtend lieten zij zich in het gras vallen om wat uit te blazen. Niet lang daarna kwam Walter aangalopperen op een stevig bruin paard, dat hij op een hoeve aan deze zijde van de rivier te leen gekregen had.

Maar zodra het paard de geur van den beer in de neus kreeg, begon het te briesen en te steigeren van angst, en wou in volle ren de vlucht nemen voor den gevaarlijken vijand. Walter vloog bijna van zijn rug af. De andere jongens snelden toe, hielden het trillende dier vast, lieten het er rond stappen, tot het eindelijk begrepen had, dat van dìt monster niets meer te vrezen viel.

Winfried, die zich ongerust maakte over Odo, bepaalde, dat deze op het paard moest zitten, en Odo was zo moe, dat hij niet protesteerde, maar dankbaar opsteeg en onder de langzame rit behagelijk kon uitrusten.

Op een stevig vlot, dat gelukkig aan de oever van de rivier lag, werd beeroom naar de overzijde gebracht. En toen begon de triomftocht langs de hoeven en hutten, alle paden en wegen langs. Overal kwamen de mensen naar

[pagina 150]
[p. 150]

buiten gelopen, alle jongens stoven erop af, de kleinere kinderen volgden gillend van geestdrift de stoet. Het werd een steeds groter optocht. Plotseling kwam er een man aanlopen, die verbouwereerd bleef staan. Daarop kwam hij op de jongens toe. Het was Bruno, die zo gehoopt had, Bruintje buit te maken om met zijn huid het paard te kunnen bemachtigen, waar hij al zo lang naar hunkerde.

‘Waar hebben jullie die beer gevangen?’ riep hij, nog hopend, dat het aan deze kant van de rivier zou zijn.

‘Aan de overkant, heel diep in het donkerste deel van het bos!’ antwoordde Winfried en zijn ogen schitterden van plaagzucht.

Bruno slaakte een diepe zucht.

‘Lelijke kwajongens!’ riep hij. ‘En ik had de sporen van die beer ontdekt, en ik wou hem zelf gaan jagen! Hij was voor mij bestemd!’

‘Da's niet waar!’ kwam Walter ertussen. ‘Want wij hebben hem eerst gevraagd, of hij de beer van Bruno was, en toen zei hij: nee, hij had nog geen baas, en toen hebben wij hem maar meegenomen!’

‘Ach! ach! wat een ramp!’ zuchtte Bruno. ‘Hoe moet ik nou aan een berenhuid komen om mijn paard te kopen?... Als de beren horen, dat de opgeschoten blagen van jongens ze hier ook al jagen kunnen, lopen ze allemaal hard weg!’

‘Maak je maar niet bezorgd, Bruno,’ lachte Winfried. ‘De huid mag jij hebben, dat hebben we afgesproken. We wilden alleen maar voor de grap de beer vangen, maar de huid blijft voor jou, omdat jij zijn sporen het eerst ontdekt hebt!’

‘Heus?’ vroeg Bruno verheugd. ‘Nou, jullie zijn reuzenjongens, hoor! En ik sta d'r paf van, dat jullie zo'n kanjer te pakken gekregen hebben!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken