Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

XXXIV. Odo wanhoopt niet

Winfrieds moeder week niet van zijn ziekbed. De jongen lag heel de nacht en ook de morgen van de volgende dag bewusteloos. In de namiddag kwam hij langzaam bij en sloeg eindelijk de trillende oogleden op. Een poosje lag hij met wijd open, niets ziende ogen voor zich uit te staren. Toen wendde hij traag het hoofd terzijde en zag zijn moeder en Odo, die angstig naar hem zaten te kijken. Er kwam een vaag glimlachje om zijn mond, alsof hij hen herkende, en het scheen, dat hij iets wou gaan zeggen. Maar hij bracht het niet verder dan tot een lichte zucht. Toen vielen zijn ogen weer dicht...

Bernulf, die even later binnen kwam, lachte tevreden.

‘Hij slaapt,’ fluisterde hij. ‘Dit is geen bewusteloosheid meer. Een gunstig teken... Laat hem maar stilletjes liggen: slaap is de beste medicijn voor gewonden!’

De tekenen bleven gunstig. Het gezonde, sterke lichaam van Winfried nam spoedig in kracht toe. Hij begon wat te eten en de pijn aan zijn wond nam af. Toen hij na enige dagen ook weer geheel helder van geest leek, en Bernulf verlof gegeven had tot praten, vroeg zijn vader hem, wat er in het bos gebeurd was.

Winfried dacht na... Ja, wat was er eigenlijk gebeurd?.. Hij trachtte het zich te binnen te brengen, maar het was net, alsof hij in donker keek. Vragend zag hij naar zijn vader op.

Ermanarik vertelde hem, hoe ze hem hadden gevonden, maar hij zei er niet bij, dat het Wolferts werpspies was, die in zijn rug stak.

Nu begon er iets te schemeren in Winfrieds herinnering. Zij moesten goed luisteren om zijn zwakke, hese stem te kunnen verstaan. Veel had hij trouwens niet te vertellen: hij had langzaam en in gedachten verzonken door het bos gelopen, en ineens had hij een schok gevoeld en een felbrandende pijn in zijn rug. En meteen moest hij neergeval-

[pagina 172]
[p. 172]

len zijn, want hij herinnerde zich verder niets meer. Hij had niemand gehoord of gezien, en nu vroeg hij, hoe het gekomen was; hij dacht alleen aan een ongeluk... zeker een jager, die op een stuk wild gemikt had en per ongeluk hèm getroffen... De gedachte aan de aanslag van een sluipmoordenaar kwam niet in zijn hoofd op... Ermanarik ging er verder niet op in, en zei, dat hij nu weer moest gaan rusten... Bernulf had gezegd, dat hij spoedig zou genezen... over een poosje zou er alleen een litteken van heel het geval overgebleven zijn...

Dag aan dag werd Winfried sterker; de genezing ging heel snel in zijn werk. De wond begon zich al te sluiten, en de gewonde at met smaak en veel eetlust de lekkere hapjes, die zijn verheugde moeder voor hem klaar maakte, en de knappende honingkoeken, die Odo voor hem meebracht met de groeten van Hilde. Winfried had altijd honger en hij begon zich danig te vervelen, want Bernulf had hem verboden op te staan eer hij hem daar toestemming voor gaf. En al waagde de patiënt het deze keer niet ongehoorzaam te zijn, hij vond natuurlijk wel, dat het veel te lang duurde.

Odo kwam alle dagen en bracht soms een paar andere jongens mee, want iedereen was vol belangstelling voor den gewonden kameraad, dat spreekt vanzelf. Zij bleven tot Odo zag, dat Winfried vermoeid begon te worden. Dan gaf hij ongemerkt een teken, en zij moesten plotseling weg, omdat zij een afspraak hadden, en verdwenen ondanks het verzet van den zieke.

Toen Bernulf verklaarde, dat de jongen sterk genoeg geworden was om de schok te kunnen verdragen, vertelde Ermanarik hem, dat hij gewond was door de werpspies van Wolfert, maar dat Wolfert ontkende ermee geworpen te hebben. Winfrieds verbazing was grenzenloos. Ongelovig keek hij van zijn vader naar Odo, die er bij zat, en dan weer naar zijn vader.

‘Wolfert?’ herhaalde hij toonloos. ‘Wolfert?’

Ermanarik had gedacht, dat hij opgestoven zou zijn en

[pagina 173]
[p. 173]

dadelijk aangenomen zou hebben, dat Wolfert inderdaad schuldig was. Maar het leek er veel meer op, alsof hij daar helemaal niet aan denken wou. Winfried wendde zich tot zijn vriend en vroeg:

‘Geloof jij dat ook, Odo?... Geloof jij, dat Wolfert het gedaan kan hebben?’

Odo schudde het hoofd.

‘Nee,’ antwoordde hij rustig. ‘Dat geloof ik niet.’

Twijfelend keek Ermanarik van den een naar den ander. Hij begreep Winfrieds verbazing heel goed, en het deed hem veel pleizier, dat deze er niet dadelijk op uit was, zijn gehaten vijand de schuld van de aanslag op de hals te schuiven. De vorst kon zelf ook niet geloven, dat Wolfert in staat was tot een sluipmoord, maar de schijn was zo lelijk tegen hem: de werpspies was nu eenmaal van hem, en hij beweerde nu wel, dat die al een poosje verdwenen was, maar daar had hij geen enkel bewijs voor. Hij was nieuwsgierig, waarom Winfried en Odo zo zeker overtuigd waren van Wolferts onschuld; zouden ze misschien iets weten. waardoor de kwestie opgehelderd zou kunnen worden?... Hij vroeg aan Odo:

‘Waarom geloof je dat niet?’

Odo keek hem aan en antwoordde glimlachend:

‘Dat zou Wolfert nooit kùnnen doen. Net zo min als Winfried Vuur-oog zou kunnen verminken... Voor zulke dingen moet je een laag karakter hebben. Dat hebben Winfried en Wolfert geen van beiden, en dùs hebben ze het niet gedaan.’

Ermanarik verbeet zijn lachen om Odo's rustige en eenvoudige manier van redeneren, en zei:

‘Alles goed en wel, Odo... Maar wie heeft het dan wèl gedaan?’

‘Dat weet ik niet. Maar ik weet, dat Winfried en Wolfert allebei onschuldig zijn.’

‘Dat ben ik ook!’ riep Winfried hartstochtelijk. ‘En dat is toch duidelijk genoeg!... Wie zal er ooit kunnen gelo-

[pagina 174]
[p. 174]

ven, dat ik Vuur-oog zo zou kunnen martelen... En Wolfert... Nou ja... ik had een hekel aan Wolfert, dat geef ik toe... Maar Wolfert is geen lafaard en zeker geen sluipmoordenaar... vast niet!’

‘Ik ben blij, dat je dat zelf denkt,’ zei Ermanarik glimlachend. Het zal Wolfert goed doen, als hij dat hoort.’

‘Dat hoeft ie niet te horen!’ kwam Winfried gauw.

Toen voegde hij eraan toe:

‘Trouwens, het is te mal om los te lopen!... De ene dag redt Wolfert mijn leven door een woedende beer te doden. En de andere dag zou hij me stiekem een speer in mijn rug gooien?... Nee... je kan veel denken, maar dat klopt niet.. Wolfert heeft het niet gedaan.’

Zijn vader zat hem aan te kijken. Hij wist hoe moeilijk het is, ongelijk te bekennen en goeds te vertellen van mensen, waar je een hekel aan hebt. Daarom was hij dubbel blij, dat Winfried zo warm de verdediging van Wolfert op zich nam. Maar langzaam verdween de glimlach van zijn gezicht, en heel ernstig zei hij:

‘Ja, jongens... ik geloof ook, dat jullie gelijk hebben. Maar het vreselijke is de geheimzinnigheid van al die onverklaarbare gebeurtenissen. Er moeten hier een of meer wel buitengewoon laaghartige schavuiten rondlopen. Laaghartig en ongelofelijk listig. Ik begrijp er niets van. Twee misdaden kort op elkaar. Telkens een zware verdenking, die bijna niet te ontzenuwen is, tegen een jongen, waarvan je je niet kunt voorstellen, dat hij de daad gepleegd zou hebben. En als die jongens de daad niet begingen... dan ontbreekt toch elk spoor van den werkelijken dader.’

‘Misschien,’ zei Odo zachtjes. Misschien ook niet.’

‘In ieder geval heeft nog niemand dat spoor ontdekt,’ ging Ermanarik voort. En het ziet er daarom voor de Dingdag maar bedroefd uit, dat mogen wij ons niet ontveinzen. De aanwijzingen en vermoedens tegen Winfried en Wolfert zijn in allebei de gevallen zo verbluffend sterk, dat wij maar niet net kunnen doen of er niets gebeurd is, alleen om-

[pagina 175]
[p. 175]

dat wìj niet aan de schuld der verdachten geloven. Want anderen geloven er wel aan. Daarom moet er recht gezocht worden. Misdaden als het verminken van Vuur-oog en de moordaanslag op Winfried mogen niet in het duister blijven. Maar of wij ze zullen kunnen ontraadselen, dat is de vraag. Zowel Winfried als Wolfert staan er slecht voor... ook als ze vrijuit moeten gaan, omdat er geen bewijs tegen hen is. Want dan zal iedereen kunnen denken, wat hij wil, en hun goede naam hebben ze helemaal terug. Zo'n verdenking kan iemands hele leven bederven.’

Daarop zei Odo:

‘Dus dan zit er niets anders op, dan dat wij de werkelijke dader opsporen. Dan zijn we klaar.’

‘Juist,’ zei Ermanarik, die ondanks zijn sombere stemming even lachen moest, ‘dan zijn we klaar. Maar dat is heel wat... en ik vrees: meer dan wij zullen kunnen bereiken.’

Odo keek peinzend voor zich uit. Er kwam een uitdrukking van grimmige vastberadenheid op zijn gezicht. Zachtjes zei hij:

‘Wij zullen allemaal ons best moeten doen. Die bandiet moet gevonden worden. Hij is duivels slim geweest. Wij moeten net nog een ietsje slimmer zijn, dan krijgen we hem!’

De vorst knikte en keek hem onderzoekend aan. Wist die Odo misschien iets of praatte hij zo maar in het algemeen?... Winfried zat donker voor zich uit te staren... Wie zou de geheimzinnige bedrijver van de sluwe misdaden zijn, die telkens de schijn zó verschrikkelijk handig op een ander wist te doen vallen?... Hij wanhoopte er aan, of zij hem ooit zouden kunnen vinden. Wie zó sluw was, liet zich niet gemakkelijk vangen!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken