Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

XXXVI. Twee spoorzoekers doen een ontdekking

Van dat ogenblik af knapte Winfried zienderogen op. Tot grote verwondering van zijn vader was hij de dag daarop bezig de kleine Erik te leren, hoe hij de jachtspies moest hanteren. Het ging vrolijk toe tussen de twee broers. Winfried lachte aldoor en Erik werd steeds uitgelatener... 's Middags zag hij Winfried met zijn visgerei naar de rivier trekken, en hij kwam 's avonds thuis met een grote buit, rood verbrand van de zon, moe, maar met stralende ogen.

Bernulf was verbaasd, toen hij weer eens kwam kijken, hoe het met dien armen Winfried ging. Want de arme Winfried was met vier kameraden aan 't worstelen op de weide naast het huis, en lachte en schreeuwde en had het hoogste woord.

‘Wat is er met dien jongen gebeurd?’ vroeg de verwonderde priester.

‘Ik begrijp het ook niet,’ antwoordde Ermanarik. ‘Ik heb er met Odo over gepraat, en die zei, dat hij wel middelen wist om Winfried van zijn somberheid te genezen.’

‘En hoe heeft hij dat dan gedaan?’ vroeg Bernulf. ‘Want de uitwerking is buitengewoon... Ik wou dat middeltje wel eens weten!’

Juist kwam Odo het erf op, en Bernulf riep hem bij zich.

‘Vertel es even, jeugdige medicijnmeester, wat heb je met Winfried uitgehaald, dat hij weer zo levenslustig is?’

Odo begon te lachen.

‘Als u belooft, dat u 'et tegen niemand zult vertellen, wil ik het u wel zeggen,’ zei hij.

De beide mannen knikten, dat zij in de voorwaarde toestemden. Toen kwam Odo dicht bij hen. Zij bogen de hoofden naar hem toe, en hij fluisterde:

‘Ik heb eerst Hilde naar hem toegestuurd met honingkoeken, en die heeft hij opgegeten... En toen ben ik zelf gekomen en ik heb hem een koddig verhaaltje verteld... En toen was hij beter.’

[pagina 182]
[p. 182]

Bernulf keek hem ontevreden aan. Hield die Odo hen voor den gek? Plotseling viel hem iets in.

‘Zat er iets bijzonders in die honingkoeken?’ vroeg hij.

Odo keek net of hij op een geheim betrapt was. Verlegen bekende hij:

‘Ja, Bernulf!’

‘Wat dan?’

Het klonk vreselijk nieuwsgierig. Odo trok een geheimzinnig gezicht, de mannen bogen zich nog dieper naar hem over, en toen zei de jongen ernstig, en alsof hij het geheim niet graag onthulde:

‘Honing!’

Ermanarik en Bernulf waren knap en verstandig genoeg, maar nu trokken zij zulke domme gezichten, dat Odo het uitschaterde en haastig maakte, dat hij weg kwam. De mannen keken hem verbluft na.

‘Ik wist niet, dat die jongen zo brutaal kon zijn!’ riep Bernulf, die lachen moest of hij wou of niet.

Ermanarik keek den kreupelen jongen vol genegenheid na. Hij glimlachte en zei peinzend:

‘D'r is iets met Odo... Hij doet al een hele tijd zo vreemd en geheimzinnig... Ik geloof, dat hij iets weet, wat wij geen van allen vermoeden...’

‘Als het dan maar iets goeds is,’ zuchtte Bernulf.

Odo riep Walter, die onder de worstelende jongens was, bij zich. Samen gingen zij druk pratend weg.

‘Zal ik ook meegaan?’ riep Winfried.

Maar Odo wenkte, dat hij thuis moest blijven. En Winfried, in plaats van kwaad te worden, lachte, keek de twee even na en sprong toen weer in het strijdperk. Hoofdschuddend keek Bernulf den vorst aan, en zei toen:

‘Er is vast iets aan de hand... Het lijkt veel op een samenzwering onder die rakkers... Nou, in ieder geval is Winfried een stuk beter, en als het zo doorgaat, is ie over een week weer helemaal de oude... Eet ie goed?’

‘Als een wolf!’ lachte Ermanarik. ‘Hij wil zeker zijn

[pagina 183]
[p. 183]

schade inhalen!...’

‘Dat is prachtig,’ knikte Bernulf. ‘Maar vandaag of morgen moet ik toch eens precies weten, hoe die Odo dat klaar gespeeld heeft!’

Walter en Odo gingen de kant van de rivier op. Toen ze door niemand meer gehoord konden worden, vroeg Odo:

‘En heb je al iets ontdekt?’

‘Nog niet.’

‘'t Is ook niet gemakkelijk,’ troostte Odo. ‘D'r zijn d'r zoveel, en ze moeten er niks van merken natuurlijk.’

‘Nee... dat is 'et 'em juist!... Als ik tegen d'r zeggen kon...’

‘Ja, maar dat kun je nou net niet,’ viel Odo hem lachend in de rede. ‘Want dan had je 't meteen bedorven.’

Walter zuchtte.

‘'t Is, dat jij 'et me gevraagd hebt, en dat je me een belofte hebt afgetroggeld,’ zei hij spijtig, ‘want anders gaf ik 'et vandaag nog op... Ik ben niet geschikt voor geduldwerkjes... Ik ga nog liever op de berenjacht!’

‘Met een potje honing,’ grinnikte Odo.

‘Nou!’ riep Walter verontwaardigd. ‘Jij kunt niet bewijzen, dat 'et met een potje honing niet goed zou gaan, want je hebt het nog nooit geprobeerd!’

‘Jij wel?’

‘Nee, maar ik wou 'et tenminste proberen.’

‘Goed... zodra ik hoor, dat er weer een beer in het bos verzeild is, zal ik je waarschuwen. Dan kan je d'r met een potje honing op af gaan... Maar dan moet je één ding niet vergeten.’

‘Wat dan?’

‘Om Wolfert ook mee te nemen, met een zware werpspies... En laat hem niet te ver bij je vandaan gaan.’

Zij lachten beiden. Ze waren nu dicht bij de oever van de rivier gekomen. Er waren daar grote open plekken tussen het gras. Het was hoog water geweest, en de grond was er vochtig. Toen ze lager naar het water afdaalden,

[pagina 184]
[p. 184]

bleef Odo eensklaps staan. Zijn gezicht verstrakte tot starre aandacht.

‘Wat is er?’ vroeg Walter verwonderd.

Odo knielde op de grond en wees naar een voetafdruk in de vochtige klei.

‘Kijk hier es goed naar!’ fluisterde hij.

Walter boog zich voorover, keek nauwkeurig, richtte zich weer op, en zei half luid:

‘Alle goden!... dat is ie!’

‘Dat wàs ie!’ zei Odo teleurgesteld. ‘'t Is nog niet lang geleden, dat ie hier langs kwam... maar wie het is, weten we nòg niet!’

‘Laten we zien, of we het spoor verder nog ontdekken,’ fluisterde Walter. ‘Misschien hebben we geluk... Zie je wel... hier heb ik weer een... de prenten zijn erg vers... het wild kan niet ver weg zijn...’

Met de neus vlak bij de grond zochten zij naar de sporen, die verdwenen in een dicht elzenbosje vlak bij de scherpe bocht, die de rivier maakte. Daarachter was de oever hoger en met dicht gras begroeid en er was geen spoor meer te vinden. Eensklaps trok Walter Odo binnen het bosje. Zwijgend wees hij tussen de blaren door naar de rivier. Daar zag Odo een eind van de kant het hoofd van een jongen boven water. Hij kon hen niet gezien hebben, want hij zwom van hen weg. Zij keken rond en zagen de kleren aan de rand van het bosje liggen.

‘De schoenen zijn er niet bij,’ zei Odo. ‘Even goed opletten.’

Nauwkeurig hielden zij den zwemmenden jongen in het oog. Even later dook deze onder, zijn benen kwamen tot de knieën boven en spartelden in de lucht.

‘Heb je 't gezien?... Hij heeft zijn schoenen aangehouden... Wie zwemt er nou met z'n schoenen aan?... Walter, ik laat me hangen, als dat onze man niet is!’

‘We zullen het onderzoeken,’ zei Walter, lachend van voorpret. ‘Wacht maar es even! Zorg jij, dat je zo gedekt

[pagina 185]
[p. 185]

in het bosje ligt, dat ie je niet zien kan, maar dat jij hem goed kunt zien!’

Hij gooide vlug zijn kleren uit en liet zich geruisloos in het water glijden. Met snelle, lange slagen zwom hij in de richting van den jongen, die niets gehoord of gezien had. Toen hij al dicht bij hem gekomen was, keerde deze zich in het water om en begon terug te zwemmen naar de oever. Meteen dook Walters hoofd onder water. In spanning keek Odo toe. Eensklaps zag hij den zwemmer schrikken en vreemde rukkende bewegingen maken. Hij schreeuwde erbij, sloeg wild met de armen en verdween half onder water. Daarop kwam hij weer in evenwicht, graaide met de handen onder water en kwam toen snel naar de oever zwemmen. Telkens keek hij om, maar hij kreeg niets te zien, want Walter dook altijd net op tijd onder. En toen de jongen met een verschrikt gezicht tegen de kant opklauterde, zag Odo zijn kameraad verdwijnen in de rietkraag, waar hij onzichtbaar bleef. De rillende jongen was zijn linker schoen kwijt en kleedde zich vlug aan. Odo loerde scherp tussen de blaren door. De ander, eenmaal gekleed, rende weg. Toen kwam Walter uit het riet gekropen.

‘En?’ vroeg hij. ‘Heb je 't gezien?’

‘Ik heb het gezien. Wat we dachten, is juist.’

‘Fijn! Dan weten we ook, waar we de rest moeten zoeken!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken