Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

XXXIX. Ongunstig verloop

Eerst kwamen de gewone geschillen aan de beurt: burenruzies over stukjes grond, over koeien, die gegraasd hadden, waar ze niet komen mochten; over een hond, die doodgeslagen was door den eigenaar van de kip, die door deze hond was opgesmikkeld; over klappen, waarop driftige mensen elkaar zonder voldoende reden hadden getracteerd; over slimmeriken, die door anderen gevangen wild of vis stilletjes als hun eigen buit hadden beschouwd en meegenomen; over beledigingen, die van al deze en nog andere dingen het gevolg waren geweest.

Gewoonlijk duurde het een aardig poosje eer de verschillende partijen vonden, dat er genoeg over de kwesties gepraat was om tot een oordeel te komen. Maar vandaag waren de mensen wonderlijk inschikkelijk. Zij bleken vlot bereid om elkaar wat toe te geven, en de meeste geschillen liepen uit op een verzoening, zodat er zelfs geen boete behoefde te worden opgelegd. Want iedereen was ongeduldig. Iedereen vond deze zaakjes plotseling de moeite van het praten niet eens waard. Het was allemaal niets in vergelijking van wat er nog komen moest en waarvoor ze allemaal naar de richtplaats gesneld waren: de behandeling van de geheimzinnige misdrijven, die de hele gouw in rep en roer gezet hadden.

Bernulf glimlachte in zijn baard: als de mensen altijd zo vergevensgezind waren, zouden zij zichzelf en elkaar veel moeite en last en onaangenaamheden besparen!... Spoedig waren alle geschillen tot een einde gebracht. De laatste tegenstanders traden bevredigd terug in de grote kring der toeschouwers.

Er viel een stilte, waarin je een speld had kunnen horen vallen.

Nu kwam het grote ogenblik...

Ermanarik stond op en riep Ulfert en diens zoon Wolfert voor de tafel der rechters. Het gezicht van den vorst

[pagina 198]
[p. 198]

stond ernstig, maar niet onvriendelijk. De aanslag op Winfried was het ergste misdrijf en moest volgens de geldende wet het eerst behandeld worden.

Rustig gaf Ermanarik een kort overzicht van wat er gebeurd was. De werpspies van Wolfert wekte de verdenking, dat Ulferts zoon de aanslag gepleegd had. Temeer, omdat Wolfert op dezelfde tijd in hetzelfde bos aan het jagen geweest was, wat hij zelf had toegegeven. Alles wees op de waarschijnlijkheid van Wolferts schuld. Daar stond echter weer tegenover, dat niemand hem in de onmiddellijke nabijheid van de plaats der misdaad had opgemerkt. De misdaad zelf was door niemand gezien. Ook Winfried had zijn aanrander niet gezien. En waar Wolfert nu ontkende de daad gepleegd te hebben, moesten er onomstotelijke bewijzen voor zijn schuld worden bijgebracht, eer het ‘schuldig’ over hem kon worden uitgesproken. Dus vroeg Ermanarik, wie van de tegenwoordigen iets zou kunnen meedelen, waardoor bewezen zou kunnen worden, dat Wolfert de aanslag op Winfried onmogelijk kon hebben gepleegd. Hij zweeg, en de stilte leek nog dieper te worden. Ulfert keek rond, hopend dat er toch op het laatste ogenblik nog iemand komen zou, die Wolfert gezien had in een heel ander gedeelte van het bos. Ook Wolfert wachtte met een bleek gezicht op een mogelijke getuige. Maar het bleef angstig stil. Je hoorde alleen de vogeltjes vrolijk kwinkeleren in het gebladerte van de eik, en de zware ademhaling van Ulfert, die tevergeefs rondkeek naar hulp. Toen hij een poos gewacht had, vroeg Ermanarik:

‘Is er dan misschien iemand onder u, die een bewijs kan aanbrengen, waaruit blijkt, dat Wolfert wèl schuldig is aan de overval?’

Ook nu bleef het even stil. Toe riep een zware stem:

‘Wolfert was op dezelfde tijd in hetzelfde bos, en de werpspies was van Wolfert. Zijn dat geen bewijzen genoeg?’

De vorst keek in de richting van den spreker en zei:

[pagina 199]
[p. 199]

‘Wie getuigen wil, kome voor de tafel. Maar hij zorge voor bewíjzen!... Aan vermoedens heeft de vierschaar niets.’

Een gemompel van goedkeuring liep door de menigte; toen werd het weer stil. Ermanarik raadpleegde zachtjes de andere rechters en Bernulf. Daarop stond hij weer op, wenkte met de hand en sprak:

‘Waar de verdachte ontkent, en niemand zijn schuld kan aantonen, spreken de rechters uit, dat Wolfert vrij zal zijn, en dat niemand hem zal mogen beschouwen als schuldig aan de aanslag. Mocht een uwer iets ontdekken, dat zijn schuld of onschuld met zekerheid kan aantonen, dan is hij verplicht, dit onverwijld aan mij of een der rechters te komen meedelen, opdat later recht gedaan zal kunnen worden!...

Hij zweeg. Wolfert en zijn vader traden terug in de kring. Beiden waren bleek en keken somber. Zij merkten wel, hoe velen hen wantrouwig aankeken, en hoe anderen medelijden met hen hadden. En dat vonden zij allebei even onaangenaam en beschamend. Vooral Ulfert kende de mensen genoeg om te weten, hoe velen zouden blijven denken, dat Wolfert alleen door zijn slimheid aan een veroordeling ontkomen was. Er zou gefluisterd worden. Er zou een smet blijven kleven op hun goede naam, en dat zou hun leven verbitteren en bederven...

Ermanarik riep nu Winfried voor de tafel der rechters. De jongen kwam, bleek van spanning, maar met fier opgericht hoofd. Zijn vader herinnerde in korte woorden aan de laffe daad, waarvan Winfried verdacht werd, en die zwaar zou moeten worden gestraft, als de schuld kon worden bewezen. Maar ook hier waren geen bewijzen voor de schuld aanwezig en de verdachte ontkende de daad gepleegd te hebben... Op Ermanariks vraag naar getuigen, die iets konden meedelen ten voordele of ten nadele van den verdachte, bleef het even doodstil als bij de vorige zaak, en dus moest ook nu weer uitgesproken worden, dat men

[pagina 200]
[p. 200]

den verdachte als onschuldig beschouwen zou tot er bewijzen voor zijn schuld zouden worden ingebracht. Hij vroeg, of iemand nog iets te zeggen had. Winfried kwam een stap naar voren en zei:

‘Ja, ik!... Ik wil nog eens zeggen, dat iedereen het horen kan: ik heb het niet gedaan!... Ik ben even onschuldig als Wolfert... Want die heeft mij vast niet in de rug aangevallen... Wij hebben allebei gezegd, dat wij ons op elkaar wreken wilden, dat is waar. Maar Wolfert is niet in staat om dat te doen door een sluipmoord, en ik niet door een weerloos dier te verminken, waar ik zelf dol op was. Dat is alles!’

Van vele kanten kwamen luide kreten van bijval. Ulfert en zijn zoon keken dankbaar naar Winfried, en heel wat mensen, die eerst geaarzeld hadden in hun oordeel, begonnen nu toch overtuigd te raken van de onschuld der beide jongens... Maar hoe zat die duivelse geschiedenis dan toch in elkaar?...

Wolfert en Winfried keken onrustig naar alle kanten rond, alsof zij op iets wachtten, dat maar niet kwam.

Ermanarik wenkte om stilte. Hij stond hoog opgericht achter de stenen tafel vóór zijn zetel, en was zeer bleek geworden. Zodra het geheel stil geworden was, begon hij te spreken:

‘Vrienden en stamgenoten!... Er zijn vreemde, en zeer lelijke dingen gebeurd, en wij zijn er niet in geslaagd, deze op te helderen. Dat gebeurt wel meer, en hoe onaangenaam het ook is, wij zijn verplicht ons daarbij neer te leggen, tot de tijd of het toeval de oplossing brengt. Maar nu is het zo, dat mijn eigen naam in het geding gekomen is, doordat de naam van mijn zoon betrokken werd bij een van de onterende misdrijven, waarover wij niet konden richten. Ik geloof eerlijk, dat allebei de jongens onschuldig zijn. Maar dat geloof kan ik niemand opdwingen. Ieder kan denken, wat hij wil. Velen zullen even eerlijk geloven, dat de jongens wel schuldig zijn... Een aanvoerder wordt

[pagina *5]
[p. *5]


illustratie
‘Wie getuigen wil, kome voor de tafel!’
(Blz. 199)


[pagina 201]
[p. 201]

gekozen uit de mannen, die door de ganse stam geacht worden, en zijn naam behoort zonder smet te zijn... Zo is de mijne niet meer... Ik weet, dat er onder u moeten zijn, die menen, dat Winfried schuldig is, en die mij dus houden voor de vader van een eerloze. De vader van een eerloze kan nooit de vorst van een volk zijn. Ook niet al is er maar een klein aantal mensen, die hem daarvoor aanzien. Ik kan geen gezag laten gelden, als ik niet zeker ben van uw aller hoogachting en genegenheid... En daarom, vrienden, hoe zwaar het mij ook valt, dit te moeten zeggen: ik kan niet langer uw vorst zijn... Ik treed terug, en mijn laatste daad als uw aanvoerder is deze: ik roep tegen overmorgen de vrije mannen van de stam op tot een volksvergadering in het Heilige Woud, en daar zullen zij zich een nieuwen vorst kiezen...’

In groeiende ontsteltenis had de menigte naar hem geluisterd. Die afloop had niemand verwacht!... En nauwelijks had hij zijn laatste woorden gesproken, of er ging een geweldig geschreeuw op. Woedende mannenstemmen riepen, dat zij dit nooit zouden toestaan... dat zij niemand dan Ermanarik als vorst wilden hebben... dat zijn naam zo zuiver was als kristal, en als iemand er anders over dacht, dat die zijn mond dan maar eens moest durven opendoen!.. Vrouwen schreiden; kinderen, verschrikt door het plotse rumoer, gilden er schel tussen door. Handen zwaaiden smekend of dreigend in de lucht.

Winfried was krijtwit achteruitgetreden. Daar had je het nu! Met grote, starende ogen keek hij naar zijn vaders bleek en bewogen gezicht. Ermanarik wenkte opnieuw om stilte, en toen hij zich verstaanbaar kon maken, zei hij:

‘Ik ben verheugd om deze tekenen van aanhankelijkheid. Maar mijn besluit staat vast. Mijn opvattingen omtrent de waardigheid van een vorst staan mij niet toe, deze waardigheid te behouden, als er één onder u is, die geen volkomen vertrouwen heeft in de zuiverheid van mijn naam. En nu

[pagina 202]
[p. 202]

zijn er velen. Ik kan dat niet verhinderen, en ik kan het hen ook niet kwalijk nemen. En daarom verzoek ik u in mijn besluit te berusten. Het is onherroepelijk. Ik treed af, en overmorgen zult gij uw nieuwen vorst kiezen...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken