Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]

XL. Odo lost het raadsel op

Weer begonnen de mensen te protesteren en het rumoer zwol zo geweldig aan, dat het leek alsof er een storm was opgestoken. Maar hoe zij ook schreeuwden en hem alle mogelijke bewijzen van aanhankelijkheid en achting gaven, Ermanarik wuifde afwerend met de hand en bleef het hoofd schudden. Zijn gezicht stond bedroefd, maar vastbesloten: er was aan zijn besluit niets te veranderen.

Winfried en Wolfert hadden zich telkens op de tenen verheven en de halzen uitgerekt om over de hoofden der menigte heen te kunnen kijken. Zij wachtten ongeduldig ergens op. Zij hadden toch hoop gekregen op een gunstige afloop. En nu gebeurde er aldoor maar niets! Hadden zij zich blij gemaakt met een dode mus?... Het zag er volkomen hopeloos uit... Waar bleef nu de uitredding?...

Winfried keek naar het strakke, vastberaden en edele gezicht van zijn vader en bewonderde hem meer dan ooit. Hij besefte, wat dit besluit voor hem moest betekenen, en hij was radeloos, omdat hij er de oorzaak van was, al kon hij er dan ook niets aan doen... Geen ogenblik kwam nu de gedachte in hem op, dat hij van dit moment af geen reden meer zou hebben om zich boven anderen verheven te gevoelen als de zoon van een vorst. Hij zag alleen de droefheid van zijn vader en diens grootheid om een zó zwaar besluit zó heldhaftig te handhaven tegenover de aandrang van het volk... O, zijn vader wàs de beste man van allen... en nu moest hij heengaan, omdat zijn zoon in onwijze hoogmoed moeilijkheden had veroorzaakt... Want hoe je het ook bekeek, wanneer je terug ging tot het begin van deze geschiedenis, dan vond je de domme hoogmoed van Winfried, die het ongeluk aan het rollen gebracht had... Nu zag hij het in... nu het te laat was, en er niets meer aan te veranderen viel... En Winfried boog het hoofd. Want plotseling had hij begrepen, wàt er van een vorst gevraagd moest worden, en wat de plichten waren

[pagina 204]
[p. 204]

van een vorstenzoon... En Winfried was te klein en te kinderachtig trots geweest om de zoon van een vorst te zijn, en de naam van zijn vader werkelijk hoog te houden. Hij had alles verkeerd gedaan!...

Toen, temidden van het tumult, werkte zich eensklaps de gedrongen gestalte van een kreupelen jongen met een hoge schouder door de menigte naar voren, gevolgd door een anderen jongen met wuivende kuif en een lachend, glunder gezicht: Odo en Walter. Winfried en Wolfert waren de eersten, die hen zagen. Hun ogen begonnen te schitteren; de hoop herleefde in hun hart.

Odo zwaaide met zijn armen en riep om stilte. En terwijl hij door liep tot voor de tafel der rechters, werd het langzamerhand weer doodstil. Ieder was brandend nieuwsgierig, hoe die altijd zo bescheiden jongen zo brutaal kwam om gehoor te vragen bij een rechtzitting. Dat was heel ongebruikelijk, want hij had het recht er eigenlijk niet toe, omdat hij nog niet opgenomen was onder de volwassen mannen.

Toen het geheel stil was, vroeg Odo eerbiedig aan Ermanarik om door de rechters gehoord te worden, want hij had belangrijke dingen te openbaren omtrent de twee belangrijkste zaken, die vandaag berecht moesten worden. Verwonderd keek Ermanarik hem aan: had die Odo dan werkelijk iets geweten, wat voor hen allen verborgen gebleven was?.. De inmenging van den jongen ging tegen alle gewoonte in. Maar de omstandigheden waren óók zeer ongewoon. Dus raadpleegde hij de andere rechters met een vragende blik, en deze knikten: Odo had verlof om te spreken.

‘Vertel maar op, Odo... Wat heb je voor belangrijks te zeggen?’

Nog een beetje hijgend van het harde lopen, antwoordde Odo:

‘Ik weet, wie Vuur-oog verminkte, en ik weet ook, wie geprobeerd heeft Winfried te vermoorden!’

Ermanarik sprong op. Er ging een heftige beweging

[pagina 205]
[p. 205]

door de menigte. Kreten van verbazing en ongeloof gingen op. Ulfert kwam een stap naar voren. Winfried en Wolfert keken elkaar aan met schitterende ogen: zou Odo wèrkelijk de beloofde uitkomst brengen? Was dat heus nog mogelijk?... Van alle kanten werd om stilte geroepen, want iedereen was dol nieuwsgierig en wou zo gauw mogelijk weten, wat er dan wel gebeurd was en hoe die Odo achter de waareid gekomen was. Alle geluid stierf weg.

‘Vertel, Odo,’ sprak de vorst.

En toen begon Odo zijn verhaal:

‘Op de morgen, nadat Vuur-oog verminkt in de wei gevonden was, ben ik daar naar toe gegaan om te zien of ik misschien ook iets ontdekken kon. En ik vond daar voetsporen, die wel eens van den dader afkomstig konden zijn, want zij waren niet van Ulfert en ook niet van Wolfert: daarvoor waren ze te klein en te smal. Ze waren ook niet van Winfried... die ken ik veel te goed... De voetsporen waren in de natte grond gedrukt en moesten dus ontstaan zijn, nadat het was beginnen te regenen... Ik weet, dat Winfried thuisgekomen is vóór het begon te regenen; dat heeft Ermanarik zelf verteld en dat zal hij ook nog wel kunnen getuigen.’

Ermanarik knikte: dat was zo. Odo ging voort:

‘Als die voetsporen dus van den dader afkomstig waren, kon daaruit bewezen worden, dat Winfried de misdaad niet gepleegd kon hebben... Hier... op dit plankje heb ik met houtskool de voetindrukken precies nagetekend...’

Hij lei een plankje voor Ermanarik op de stenen tafel, en vervolgde:

‘Toen Winfried gewond in het bos gevonden was, ben ik 's morgens weer gaan zoeken in de buurt van de plaats, waar hij aangevallen werd. Ik kon natuurlijk nagaan uit welke richting de spies geworpen was, en ik vond tussen de struiken en achter een dikke boom op de zachte bosgrond weer voetindrukken. Naast de boom waren er een paar bijzonder duidelijk: iemand, die een speer werpt, moet

[pagina 206]
[p. 206]

kracht zetten met heel zijn lichaam, en drukt dan zijn voeten dieper in de aarde dan anders... Die voetsporen heb ik ook weer nagetekend... hier... op dìt plankje... Willen de rechters ze eens vergelijken met de andere?’

De rechters bogen zich over de plankjes en keken er scherp naar. Zij zagen elkaar aan en knikten. Hun gezichten stonden verwonderd en Ermanarik zei:

‘Het is duidelijk, dat zij van dezelfde persoon afkomstig zijn.’

‘Juist,’ riep Odo verheugd. ‘Het zijn dezelfde als die ik vond in de weide, waar Vuur-oog verminkt werd... Maar ik vond nog iets anders in het bos: een stuk van een linnen kiel, dat aan een scherpe uitstekende tak afgescheurd was, en eraan was blijven hangen... Die lap heb ik meegenomen en bewaard. Want ik moest de kiel zoeken, waar hij uit gescheurd was... Het kwam er nu dus op aan, dengene te vinden, van wie ik voetsporen en een stuk van zijn kiel had. Ik heb de voetprenten lang en aandachtig bestudeerd... Kijkt u er ook eens goed naar: er is iets heel bijzonders aan te zien.’

De rechters bogen zich over de tekeningen op de plankjes en begonnen die opnieuw nauwkeurig te bestuderen. Zij maakten al gauw tekenen van verrassing en wezen elkaar iets aan. Odo knikte tevreden.

‘Precies,’ zei hij, ‘als je goed toeziet, merk je, dat door het dunne leer nog net de toppen van de tenen in de grond staan afgedrukt. En dan is duidelijk te zien, dat van de linkervoet de middelste teen ontbreekt. Ik moest dus zoeken naar iemand, die dit gebrek vertoonde. En ik kende niemand, waar ik dat van wist. Met Walter heb ik gespeurd en gesnuffeld, en op een dag vonden wij bij de rivier op de vochtige open plekken tussen het gras voetsporen, die precies geleken op die van de tekeningen... Een eindje verder was achter een bosje een jongen aan het zwemmen. Toen hij onder dook, zagen wij, dat hij zijn schoenen had aangehouden. Dat vonden wij erg verdacht, want dat doet nie-

[pagina 207]
[p. 207]

mand. En dus heb ik mij in het bosje verstopt, en Walter is achter de jongen met de schoenen aan gaan zwemmen zonder dat deze het kon merken. Hij is onder hem gedoken en heeft hem onder water de schoen van zijn linkervoet getrokken. De jongen dacht misschien, dat een watergeest hem te pakken had. Hij is als een razende naar de oever gezwommen om zich aan te kleden en te vluchten. Hij wist niet, dat ik hem achter de struiken beloerde... Ik heb gezien, dat hij de middelste teen van zijn linkervoet miste...’

Van alle kanten werd geschreeuwd:

‘Wie was het?’

Odo wuifde, dat zij zwijgen zouden. Kalm ging hij voort:

‘Er ontbrak nog iets aan mijn bewijs. Ik moest de kiel vinden, die bij de lap hoorde. Die kon ik pas vandaag te pakken krijgen. Met Walter ben ik naar het verlaten huis gegaan van den jongen, dien ik verdacht. Iedereen was naar de Dingdag, en wij hebben er alles nagesnuffeld, en de kiel gevonden, die Walter bij zich heeft. Walter, leg de kiel op de tafel!’

Walter gehoorzaamde. Het was een vuile en erg versleten kiel. De rug vertoonde een flink gat, en de lap, die Odo er op legde, paste daar precies in, en het was duidelijk, dat hij ook van hetzelfde weefsel was. De rechters waren eenstemmig van oordeel, dat de lap, die door Odo in het bos gevonden was, uit deze kiel gescheurd moest zijn. Van alle kanten ging geroep van bewondering op voor de slimheid van Odo. En daarna kreten van ongeduld:

‘Wie is 'et?... Wie is die schurk?’

Rustig ging Odo verder:

‘De kiel heb ik gevonden in de kist van dezelfde jongen, die de middelste teen van zijn linkervoet verloren heeft en dat zo netjes voor ons verborgen heeft gehouden.’

‘En wie is die jongen?’ vroeg Ermanarik onder dodelijke stilte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken