Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 214]
[p. 214]

XLII. Eind goed, al goed

Winfried en Wolfert liepen op Odo toe en begonnen hem te bedanken door hem op de schouders te slaan, hem heen en weer te sjorren en te schreeuwen van bewondering, vreugde en verbazing: hoe hij dat allemaal zo knap uitgevonden had en er tegen niemand iets over had willen uitlaten.

Odo lachte maar en trachtte zich aan hun hardhandige liefkozingen te onttrekken.

‘Zeg,’ zei hij, ‘ik vind jullie aardige jongens, maar kan het niet een beetje minder?... Ik ben al buiten adem van al het harde lopen en het vele praten. Is het nou absoluut nodig, dat jullie me ook nog de armen uit mijn lijf trekken?... En bedank liever Walter ook eens, want die heeft een belangrijk aandeel gehad in het opsporen van de schuldige... Zonder hem had ik het misschien nooit klaar gespeeld!’

‘Ach wat!’ weerde Walter af. ‘Ik was enkel maar 'et knechtje, hoor! Houen jullie je maar bij Odo!... dan heb ik tenminste kans, dat ik heel blijf!... Eerlijk waar, ik heb niks gedaan dan lopen waar Odo zei, dat ik lopen moest en kijken naar dingen, die Odo zei, dat bekeken moesten worden. Ik wist net zo min waar dat allemaal op uit moest draaien als jullie... Odo is een verbazend snugger jongetje, die moet beslist later rechter woren... dan blijft er geen een misdaad verborgen!’

Heel de weide raasde van vreugde en verbazing. Iedereen wou de gelukkige jongens de hand drukken en Odo zijn bewondering betuigen. Het was een gedrang en een gekrioel, de vrienden van de jongens schreeuwden ertussen door, en er waren maar twee mensen, die niet aan de algemene vreugde deelnamen... Dat waren de vader en moeder van Alfer... Bleek en bevend van schaamte en verdriet slopen die de weide af. Veel narigheid hadden zij van hun zoon al ondervonden. Maar dat het op deze verschrikkelijke dingen uit zou lopen, en dat hij op zo jeug-

[pagina 215]
[p. 215]

dige leeftijd een zo rampzalig einde zou vinden, dat hadden zij nooit kunnen voorzien. Al hun waarschuwingen hadden niet geholpen, hun strenge vermaningen en straffen evenmin. Misschien hadden zij hem in zijn prille jaren te veel verwend; hij was een zwak kind geweest, en zij hadden aan veel van zijn grillen toegegeven. Misschien had dat zijn karakter bedorven. Maar dat hij zo slecht geweest was om deze vreselijke dingen te doen... dat hadden zij van hun zoon nooit kunnen denken. Nu was hij tengevolge van zijn eigen slechtheid omgekomen vóór hij volwassen was... En zij hadden toch altijd, zoals iedere vader en moeder gehoopt, dat hij een flinke, eerlijke jongen zou worden, waar zij trots op konden zijn... Beschaamd slopen zij langs de kant van de weg, bang gezien te worden. Eindelijk sprak de vader:

‘Het is misschien beter zo, vrouw... Wie weet, wat hij later nog uitgehaald zou hebben, als dit verborgen gebleven was... Is het niet beter dood te zijn dan een gevaar te vormen voor de mensen om je heen en schanddaden te bedrijven zoals deze?’

Het klonk hard. Het klonk misschien ook verstandig. Maar de moeder kon het niet horen zonder dat zij haar hart voelde scheuren van verdriet om haar kind; want Alfer mocht dan slecht geweest zijn, maar hij bleef toch haar kind, dat zij gewiegd had en gevoed, en leren praten en lopen, en waarvan zij zo ontzettend veel gehouden had. Zij antwoordde niet, en schreide geluidloos door. Haar man zag de tranen aldoor over haar wangen stromen. Zijn gezicht versomberde nog meer en hij zweeg... Hoe zou hun leven worden in deze gouw, waar ieder hun schande kende?... Misschien was dit Alfers ergste misdaad: dat hij het leven van zijn ouders verwoest had door zijn slecht gedrag. Nooit zouden zij hun stamgenoten meer recht in de ogen durven kijken, nooit meer ongedwongen kunnen deelnemen aan het volksleven. Misschien zouden zij stilzwijgend worden uitgestoten, omdat niemand meer met hen

[pagina 216]
[p. 216]

wilde spreken of omgaan... De toekomst zag er donker uit voor de arme mensen...

Op de richtplaats was Ermanarik teruggegaan achter de stenen tafel en riep nu om stilte. Langzaam kwam de woelige menigte tot rust en trok zich op een afstand in een kring terug. Alleen de drie jongens bleven op een wenk van den vorst staan waar zij stonden. Toen Ermanarik begon te spreken, trilde zijn stem van nauwelijks bedwongen ontroering, en het werd muisstil.

‘Odo,’ sprak hij, ‘je bent een trouw vriend, en je vrienden allereerst, maar ook ik en de hele stam, zijn je veel dank verschuldigd. Ik weet, en ik begrijp het volkomen, dat je er vaak en pijnlijk onder lijdt, niet zo sterk en niet zo vlug in je bewegingen te zijn als onze andere jongens. Maar ik zeg je, Odo, dat jij in je verstand iets hebt, dat meer waard is dan hun kracht, en je minstens tot hun gelijke maakt. Door dat verstand, en door de manier, waarop je daar gebruik van maakt, zul je evenveel en misschien meer achting verdienen en verwerven dan zij met hun kracht en behendigheid. Zonder jou zouden twee van je beste vrienden heel ongelukkig geworden zijn. Bedenk goed, wat dat betekent, zoals wij allen dat bedenken. Dit moet voor jou een reden zijn om je nooit meer misdeeld te voelen, nooit meer de mindere van anderen, wie dat ook zijn mogen. Want niet alleen, dat ze allen van je houden, ze zullen je ook allen eerbiedigen en wij verwachten niet anders dan dat jij later één der beste raadslieden zult worden in de vergadering der vrije mannen. Wijsheid hebben wij minstens zo hard nodig als kracht en dapperheid. Jou hebben wij even hard nodig als Wolfert en Winfried. Ik ben er blij om en ik ben er trots op, dat jullie vrienden zijn. Ik ben er zeker van, dat jullie, als je vrienden blijft en trouw samenwerkt, grote dingen zult kunnen doen voor ons volk... een volk van vrije mannen en vrouwen... een trots volk... maar één, dat alleen trots is op de dingen, die het door eigen kracht bereikte, door eigen verdiensten won, niet op wat het toeval het als

[pagina 217]
[p. 217]

een voorrecht gaf...’

Hier keek hij even zijn zoon aan, die verlegen de ogen neersloeg. Ermanarik ging verder:

‘Trots zijn wij, Germaanse volken, daarom op onze vrijheid en onafhankelijkheid. Trots en naijverig. Wij willen wel gehoorzamen, maar gehoorzamen in vrijheid aan hen, die wij zelf tot onze aanvoerders hebben gekozen, omdat wij hen daarvoor waardig hebben geoordeeld. En de aanvoerders zijn trots op hun volk, dat zij in vrijheid mogen leiden, dankbaar en blij, omdat die eervolle taak hun is opgedragen. Voor die vrijheid en onafhankelijkheid willen wij leven... en als het moet, willen wij er ook voor sterven... want zonder vrijheid is het leven niet waard geleefd te worden. Houdt dat altijd voor ogen. En bedenk daarbij, dat mensen met een dwaze trots, een domme hoogmoed, evengoed als mensen met een laag karakter, niet waarlijk vrij zijn... Zij zijn de slaven van hun eigenwaan, de slaven van hun slechte neigingen, en vroeg of laat worden zij daar de slachtoffers van... Er zijn hier afschuwelijke dingen gebeurd, die hun oorzaak hadden in de beide fouten, die ik daareven noemde... Alfer is ondergegaan aan de slavernij van zijn domme afgunst en zijn gewetenloze wraakzucht... Laten wij blij zijn, dat het ons bespaard gebleven is hem te moeten straffen... Meer wil ik er niet van zeggen...

‘Vrienden... wij zijn een zware beproeving gelukkig teboven gekomen. Ik wens ons allen gelijkelijk geluk met deze blijde oplossing, die wij danken aan Odo's schranderheid, geholpen door Walters trouwe medewerking. Ik wens ook mijzelf geluk... want door deze uitkomst behoef ik niet af te treden als uw aanvoerder, en mijn vreugde om uw aller vertrouwen is weer onvermengd...’

Een donderend gejuich steeg op, toen Ermanarik deze woorden gesproken had. Alles juichte en jubelde den vorst toe. Nog nooit hadden zij zo veel van hem gehouden, nog nooit zichzelf zo gelukkig gevoeld onder zijn leiding. Maar

[pagina 218]
[p. 218]

hij wenkte alweer om stilte, want hij was nog niet uitgesproken.

‘Ik heb hier nog iets aan toe te voegen,’ ging hij voort. ‘Straks noemde ik kracht, dapperheid en verstand als de dingen, die wij het eerst nodig hebben om als volk gelukkig te kunnen leven. Ik moet daar nog iets bij noemen. Bij deze schone deugden mogen wij de goedheid, de edelmoedigheid niet vergeten... En ik doe een beroep op uw aller goedheid en edelmoedigheid in dit blijde uur... Ik begrijp, hoe de ouders van Alfer zich voelen, evenals zijn verdere verwanten. Dikwijls moeten de verwanten lijden onder wat een enkel gewetenloos man misdreef... Mijn eerste vraag in deze nieuwe tijd van mijn aanvoerderschap is een vraag om goedheid voor hen, die toch al zo groot leed te dragen hebben... Wees goed en vriendelijk voor de ouders en verwanten van Alfer. Zij zijn mensen van onbesproken gedrag. Beoordeel hen alleen naar hun eigen leven en daden. Stoot hen niet uit uw gemeenschap. Bedenk, dat ieder uwer onschuldig in precies zulke omstandigheden kan komen door de daden van een ander. Leef verder met hen als goede stamgenoten, als behulpzame buren, zoals gij tot nu toe gedaan hebt... En nu, vrienden, gaat ieder uws weegs. Laten wij de verdere dag in vrolijkheid en vreugde doorbrengen, want het is waarlijk een vreugdedag geworden, hoe somber en duister hij ook begonnen is...’

Opnieuw juichten de mensen hem toe. Maar het klonk zachter. Zij waren diep ontroerd, en in vele ogen blonken tranen. Zij voelden, dat hun vorst een waarlijk groot man was, trouw en verstandig, edelmoedig en wel waarlijk waardig hun vorst te zijn. En zij namen zich voor, gehoor te geven aan zijn verzoek, en de ongelukkige ouders van Alfer te blijven beschouwen en behandelen als goede vrienden en buren als was er niets gebeurd.

Met de armen om elkaars schouders liepen Odo, Winfried en Wolfert van de richtplaats weg: vrienden voor het leven...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken