Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tot lering en vermaak (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tot lering en vermaak
Afbeelding van Tot lering en vermaakToon afbeelding van titelpagina van Tot lering en vermaak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.91 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tot lering en vermaak

(1976)–E. de Jongh–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw


Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]


illustratie

[pagina 91]
[p. 91]

17 Gerard Dou
Leiden 1613-1675 Leiden

Natuur, Onderwijzing en Oefening
(Copie door Willem Joseph Laquy, Brühl 1738-1798 Kleef)
Doek, 83 × 70 cm (middenstuk) en paneel, 80 × 36 cm (zijluiken)
Amsterdam, Rijksmuseum

Dit schilderij van Laquy, waarschijnlijk ontstaan tussen 1763 en 1771, is een geslaagde copie naar een verloren gegaan drieluik van Gerard Dou, dat omstreeks 1660 geschilderd zal zijn en dat iconografisch gezien in velerlei opzicht belangwekkend en merkwaardig is. Reeds het feit dat Dou voor een profaan onderwerp de vorm van een triptiek heeft gekozen, moet zeer uitzonderlijk heten.Ga naar eind1

De drie uitgebeelde taferelen blijken ten nauwste met elkaar samen te hangen; zij vormen gezamenlijk een gecompliceerd programma dat een consistentie vertoont die in de meeste andere genrevoorstellingen ontbreekt. Zoals uit Houbrakens beschrijving van het drieluik blijkt, waren de buitenzijden van de oorspronkelijke zijpanelen beschilderd met uitbeeldingen van de zogeheten vrije kunsten, dat wil zeggen: met symbolen van het in zeven secties verdeelde gebied van menselijke kennis. De grondslag voor deze indeling in grammatica, rhetorica, dialectiek, arithmetiek, geometrie, astronomie en muziek, was reeds in de vroege middeleeuwen gelegd.Ga naar eind2 Het is duidelijk dat de drie voorstellingen aan de voorzijde, die in copie zijn overgeleverd, met deze vrije kunsten in verband stonden. De suggestie van pure anecdote, die door de traditionele titel van het werk, De kraamkamer, wordt gegeven, is dan ook misleidend.

Recent onderzoek heeft uitgewezen dat het programma van het drieluik van Dou is gebaseerd op een in oorsprong van Aristoteles afkomstige stelling, die zegt dat er voor een geslaagde opvoeding drie dingen nodig zijn, namelijk natuur, onderwijzing en oefening.Ga naar eind3 Sinds de renaissance was deze stelling algemeen bekend. In het 17de eeuwse Holland kon men haar onder meer vinden in een verhandeling Over de opvoeding van kinderen, toegeschreven aan Plutarchus en opgenomen in een verzamelbundel die bekend stond als Plutarchi Gulden-Boeck. In de volgende passage komt de opvatting van Aristoteles duidelijk tot uitdrukking:

En 't gene men gewoon is te seggen/van de konsten en wetenschappen/dat selve mach men wel sekerlijck seggen van de deught: 't Is sulcx/dat om een mensche volkomen deughdelijck te maecken/drie dinghen vereyscht worden: Naementlijck de Nature/de Reden/en het Gebruyck. De reden noeme ik een onderwijsing der manieren/en 't gebruyck een oeffeninge; 't beginsel komt ons van de Natuere/den voort-ganck ende het toe-nemen van de onderwijsinghe der manieren/de volkomentheydt door 't gebruyck en d'oeffeningh/en eyndeling der hoogsten trap der volmaecktheyt van dese drie te samen.Ga naar eind4

Op Dou's drieluik wordt de Natuur in het middenstuk verbeeld door de moeder die op 't punt staat haar kind de borst te geven en voorts door de patiënt, links op de achtergrond, die onder behandeling staat van een chirurgijn. Het linkerluik met de schoolscène illustreert

[pagina 92]
[p. 92]

de Onderwijzing, de man in de studeerkamer op het rechterluik de Oefening. Bij het oorspronkelijke werk zag men dus in gesloten vorm de vrije kunsten weergegeven; werden de luiken geopend dan ontwaarde men beeldvertalingen van de drie dingen die nodig zijn om deze kunsten volledig te kunnen beheersen.

De beeldvertalingen dragen een typisch Hollands karakter: de allegorische toespelingen zijn verhuld in genretaferelen, die scènes uit het dagelijks leven schijnen weer te geven. Indien Dou bij de conceptie van zijn drieluik het standaardwerk voor de allegorie, Ripa's Iconologia, in 1644 in het Nederlands vertaald, heeft geraadpleegd (en het is in feite ondenkbaar dat hij het terzijde heeft gelaten), heeft hij daar ter zake voorschriften gevonden die slechts in beperkte mate strookten met het hier te lande gangbare realisme. Voor ‘Natuyre’ bijvoorbeeld beveelt Ripa aan een naakte vrouw uit te beelden ‘die de borsten vol melck heeft, hebbende eenen Gier op de hand’. In de nadere uiteenzetting lezen we dat de natuur, zoals Aristoteles deze in zijn Physica definieert, bestaat uit een actieve of werkelijke component die al het geschapene onderhoudt, ‘gelijck de Vrouwe, die haere kinderkens, met haere borsten, voed en onderhoud’, en uit een passieve of lijdelijke component, die al het geschapene vernielt (de gier).Ga naar eind5

Binnen het realiteitsbegrip van Dou was voor een onverbloemde personficatie met een gier op de hand geen plaats. De schilder beeldde de lijdelijke component van de natuur dan ook uit door middel van de lijdende patiënt, die beter past in een Hollandse huiskamer dan een uitheemse roofvogel. Voor de actieve component week Dou minder af van Ripa's recept: in plaats van de vrouw met de borsten vol melk kwam hij tot het tafereel van de moeder met haar zuigeling.Ga naar eind6

Een aantal voorwerpen in het afgebeelde vertrek is waarschijnlijk bedoeld als zinnebeeldig bijwerk, dat inhoudelijk bij de hoofdmomenten van de voorstelling aansluit. Zo kan de hertekop met het grote gewei de vita longa, het ‘langhe leven’, symboliseren dat men het kind toewenst, terwijl het wasbekken en de lampetkan, vanouds reinigingsattributen, de vita activa, het bedrijvige leven, zouden kunnen verbeelden, zoals de spiegel de traditionele tegenhanger daarvan, de vita contemplativa, ofwel het beschouwende leven, kan betekenen. Dit blijft echter tamelijk hypothetisch.Ga naar eind7

Dat het leven in elk geval opvoeding, door middel van onderwijzing, alsmede oefening behoeft, geven de voorstellingen op de beide zijluiken aan. De Onderwijzing op het linkerluik vindt plaats in de vorm van lezen en schrijven, bezigheden die ten nauwste samenhingen met de eerste der vrije kunsten, de Grammatica of Letterkonst. Met zijn voorstelling van het schooltje sloot Dou feitelijk aan bij de traditionele iconografie van de Grammatica: een onderwijzer die omringd is door leerlingen. Ripa schrijft ten behoeve van dit onderdeel (‘Leeringe’) uiteraard weer een allegorische verbeelding voor. Daarvan echter maken enkele elementen deel uit die ook in Dou's realistische interpretatie van het thema een plaats vonden, namelijk de lamp en de kaarsen, die zinnebeeldig zijn voor het licht van het verstand en die de ‘rechten wegh der waerheyt’ wijzen temidden van een ‘groote duysternisse’.Ga naar eind8

De oefening tenslotte wordt vertegenwoordigd door de man die, op het rechterluik, bij kaarslicht een pen zit te versnijden. Ripa geeft twee manieren aan om de Oefening te verbeelden en Dou's voorstelling blijkt in zekere zin verwant te zijn aan de figuur die onder het hoofdstuk ‘Studio, Oeffeningh in de Konsten’ wordt beschreven: ‘Een Iongelinch bleeck van aengesicht, zeedighlijck gekleet, sittende: Hij sal mette slincker hand een open boeck houden, alwaer hy met groot opmercken in siet, hebbende in de rechterhand een schrijfpenne, en ter sijden hem een onsteken Lampe, en een Haene’.Ga naar eind9

Evenmin als de gier zou de aanwezigheid van een haan (teken van ‘wackerheyt’) in de alledaagse omgeving die het schilderij ons toont geloofwaardig zijn geweest. Dou legde de nadruk volledig op de schrijfpen, met name op het versnijden ervan. Zoals blijkt uit de contemporaine literatuur, vooral de emblemataliteratuur, gold deze handeling in de 17de eeuw als metaforisch voor het verstand dat ongeschoold geen waarde bezat, gelijk de pen onversneden onbruikbaar was. De pennesnijder is als het ware het positief van dit denkbeeld en verbeeldt, kortom, de ‘Oeffeningh in de Konsten’.Ga naar eind10

Aristoteles' stelling over natuur, onderwijzing en oefening had betrekking op de opvoeding in het algemeen en had ten doel ‘een mensche volkomen deughdelijck te maecken’. Dou legde in zijn interpretatie van deze stelling ten behoeve van het drieluik een verband met de vrije kunsten, terwijl tijdgenoten van Dou, onder wie Junius en Van Hoogstraeten, de aristotelische trits onderbrachten in de Nederlandse kunsttheorie.Ga naar eind11 Het destijds zo populaire thema van de pennesnijder - wij kennen voorbeelden van verscheidene 17de eeuwse kunstenaars - moet zeker ook in het licht van deze theorie worden gezien. Eén van die voorbeelden is een schilderij van de jeugdige Dou, in opdracht van Rembrandt gemaakt, waarschijnlijk als tastbaar bewijs van de kunsttheorie die de meester zijn leerling voorhield.Ga naar eind12

eind1
De hier weergegeven interpretatie van Dou's schilderij berust op J.A. Emmens, ‘Natuur, Onderwijzing en Oefening. Bij een drieluik van Gerrit Dou’, in: Album Discipulorum J.G. van Gelder, Utrecht 1963, 125-136. Wilhelm Martin, Het leven en de werken van Gerrit Dou beschouwd in verband met het schildersleven van zijn tijd (diss.), Leiden 1901, 72-73 en 76.
eind2
Houbraken II, 5 e.v. Over Houbrakens onbegrip voor de iconografie van Dou's drieluik, zie Emmens, a.w., 129.
eind3
Emmens, a.w., 130. Voor de plaatsen bij Aristoteles en het gebruik van deze stelling in de 16de eeuwse Nederlandse kunstliteratuur, zie Jochen Becker, ‘Zur niederländischen Kunstliteratur des 16. Jahrhunderts: Lucas de Heere’, Simiolus 6 (1972-73), 113-127, i.h.b. 122 en noot 58.
eind4
Van deze verhandeling verschenen tenminste drie Nederlandse vertalingen, waarvan die van Dirck Pieterszoon Pers nog tweemaal werd herdrukt; zie A. Geerebaert, Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers, Gent 1924, 68. Het hier aangehaalde citaat is uit Handt Boecxken van Epictetus ... en Plutarchus van de op-voedinghe der Kinderen ..., Amsterdam 1660, 176-177.
eind5
Ripa, 349-350.
eind6
Aristoteles maakt zelf, bij het verduidelijken van zijn natuurbegrip, ook gebruik van het beeld van de dokter en de patiënt; zie Aristoteles, Physica II, 1. Opgemerkt zij dat de woorden ‘passief’ (‘lijdlijck’) en ‘patiënt’ beide van het Latijnse werkwoord ‘patior’ (lijden) zijn afgeleid. Emmens, a.w., 131, heeft er op gewezen dat het in de 17de eeuwse Nederlanden algemeen gebruikelijk was en ook werd aanbevolen, dat een moeder haar kind zelf de borst gaf. In dit verband haalde hij Cats aan (‘Houwelick’ I, 392): ‘Een die haer kinders baert, is moeder voor een deel; Maer die haer kinders soogt, is moeder in 't geheel’.
eind7
Emmens, a.w., 132. Zie voor de begrippen vita activa en contemplativa: J.A. Emmens, ‘“Eins aber ist nötig” - Zu Inhalt und Bedeutung von Markt- und Küchenstücken des 16. Jahrhunderts’, in: Album Amicorum J.G. van Gelder, Den Haag 1973, 93-101, i.h.b. 95. Voor de lampetkan als symbool van zuiverheid zie Snoep-Reitsma, 291, noot 43. Vgl. ook Eglon van der Neers Een dame, haar handen wassend, cat. nr. 48.
eind8
Ripa, 285. ‘Lanterne zonder licht’ is een veel gebruikte beeldspraak, duidend op de mens zonder verstand; zie bijv. Roemer Visscher, 23.
eind9
Ripa, 358.
eind10
Emmens, a.w. (1963), 134-135, met voorbeelden uit de emblematiek.
eind11
Franciscus Junius, De Schilder-konst der Oude ..., Middelburg 1641, 186; Samuel van Hoogstraeten, Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst ..., Rotterdam 1678, 234. Zie tevens Emmens, a.w. (1963), 135.
eind12
Zie voor de pennesnijders en het jeugdwerk van Dou: Emmens, a.w. (1963), 134 en 136.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jan Baptist Bedaux

  • P.A. Hecht

  • Jeroen Stumpel

  • Rik Vos

  • Jochen Becker