Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kleine bijenboek (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het kleine bijenboek
Afbeelding van Het kleine bijenboekToon afbeelding van titelpagina van Het kleine bijenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kleine bijenboek

(1950)–Joh. A. Joustra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

Hoofdstuk IX.
Na de zwermtijd.

We hebben onze volken in kasten zover gekregen, dat zij de lust tot zwermen wel vergeten en nu zal het volk zich moeten gaan toeleggen op honing verzamelen. Eigenlijk is deze uitdrukking verkeerd, want de bijen verzamelen geen honing uit de bloemen, doch nectar.

Nectar ontstaat in de honingkliertjes gewoonlijk onder op de bloembodem gelegen. Hij bevat ongeveer 80% water; honing daarentegen plm. 25%.

In de korven wordt de nectar, gedeeltelijk reeds omgezet in het bijenlichaam, boven en achter en ook terzijde en soms onder het broednest geborgen. Wil men die honing oogsten - waarover later - dan zal men de gehele inhoud van de korven moeten uitbreken en de honing van het broed dienen te scheiden. We zullen zien, dat dit een minder aangenaam, kleverig werkje is en bovendien dit oogsten, hoe zindelijk ook gewerkt wordt, niet bepaald hygiënisch te noemen is.

Bij het kastbedrijf gaat het oogsten veel gemakkelijker en vooral ook veel zindelijker. Maar zover zijn we nog niet; we zullen eerst moeten zorgen, dat de bijen gelegenheid krijgen om de honing op een door ons vast te stellen plaats op te bergen en wel zo, dat hij gemakkelijk van het broed te scheiden is.

Een kast bestaat uit een broedkamer en afzonderlijke honingkamer. Deze is plm. half zo hoog als de broedkamer, terwijl in het meer intensief bedrijf ook wel een aparte broedkamer als honingkamer wordt gebruikt. Voorlopig houden we ons echter aan een honingkamer. Deze bevat evenveel ramen als de broedkamer, ze zijn echter wat lager dan de broedkamerramen.

Als we nu onze kast voor de dracht gaan inrichten, leggen we op de broedkamer een z.g. moêrrooster, dat is een rooster met ponsgaten, waar wel de werkbijen, doch niet de moêr doorheen kunnen, een soort zeef dus. Op die moêrrooster plaatsen we de

[pagina 51]
[p. 51]

honingkamer welke we hebben uitgerust met uitgebouwde raten óf de ramen van kunstraat hebben voorzien. Het kleedje of andere bedekking leggen we nu inplaats van op de broedkamer op de honingkamer en we kunnen de kast nu sluiten.

Zodra er dracht komt - want we plaatsen de honingkamer vroegtijdig - zullen de bijen aanvankelijk beneden, doch later en soms wel tegelijkertijd boven, de nectar opbergen, dus de honingkamer vullen. Bij goede dracht hebben ze daar niet zo heel lang voor nodig; een goede week of 14 dagen is geen uitzondering. Faalt de dracht echter, dan blijft de honingkamer leeg en zelfs moet er gedurende die periode nog gevoerd worden om het volk in het leven te houden. Dat er dan van het vullen van de honingkamer en nog minder van het oogsten iets terecht komt, zal een ieder wel begrijpen.

Maar is de dracht goed, dan is spoedig de honingkamer gevuld en zien we de nectar in de raten glinsteren. Zodra ze door allerlei invloeden rijp geworden is, metselen de bijen op de gevulde cellen wasdekseltjes en zodra de dracht is afgelopen kunnen we gaan oogsten.

We hebben nu het grote voordeel, dat door de tussengeplaatste moêrrooster broed en honing van elkaar gescheiden zijn.

Wat doen we als de bijen niet in de honingkamer willen werken?

Ondanks een behoorlijk sterk volk en ondanks een flinke dracht komt het wel eens voor, dat de bijen de honingkamer niet willen bezetten en de verzamelde nectar in de broedkamer opbergen. Welke invloeden daar een rol bij spelen, ligt nog in het duister. Zou het volk niet sterk zijn en de dracht matig, dan is daar wel een verklaring voor te vinden, maar in het bovengenoemde geval niet. Voor ons is het echter voldoende te weten hoe we zo'n onwillig volk kunnen dwingen de honingkamer te bezetten.

We zouden eerst eens kunnen proberen om de moêrrooster weg te nemen en zien of het volk dan reden wil verstaan. Betrekt het dan nog de honingkamer niet, dan verspillen we geen tijd, doch nemen een broedraampje uit het midden van de broedkamer weg en hangen dit in het midden van de honingkamer, waaruit we een raampje hebben weggenomen.

[pagina 52]
[p. 52]

We krijgen dus de volgende situatie: onder een broedbak met 9 ramen met een ruimte in het midden waarin het uitgenomen broedraampje heeft gehangen. Daar bovenop de honingkamer met in het midden het uitgenomen raam met broed.

Een wel wat gekke situatie dus, maar uitstekend geschikt om de bijen in de honingkamer te lokken. De verklaring hiervoor is, dat de bijen het broed nooit in de steek laten, dus het broedraam blijven bezetten. Bovendien willen zij rechts en links van dat raam ook de daarnaast hangende honingkamerraampjes uitbouwen. En daar is het ons juist om te doen. Er begint boven in de honingbak leven te komen en zodra we zien, dat ze aan het bouwen zijn, nemen we dat broedraam weer weg en hangen het op zijn plaats in de benedenste bak. Ge zult zien, dat ze aan de onderkant ook raat hebben gebouwd, doch deze snijdt ge er maar af.

Ge plaatst nu weer de moêrrooster, na U overtuigd te hebben, dat de moêr niet naar de honingkamer is overgelopen, anders moet zij naar beneden worden gebracht door haar voorzichtig van de raat te schudden. Is men daarmede klaar, dan kan de moêrrooster weer gelegd worden. De bijen zullen nu, zolang er dracht is, in de honingkamer blijven werken.

We zullen echter ons geduld moeten bedwingen en niet telkens het kleedje oplichten om te zien of er al honing in de honingkamer komt. Hoe rustiger men het volk laat, des te gunstiger is het voor het honingverzamelen. Laat het volk dus ongemoeid en houdt de honingkamer goed warm afgedekt. Aan het drukke in- en uitvliegen kunnen we wel zien of er gehaald wordt of niet.

Als de dracht afgelopen is.

Is de dracht afgelopen, dan zal zo spoedig mogelijk geoogst moeten worden. Dit mag echter niet eerder gebeuren, dan nadat zoveel mogelijk honingcellen verzegeld zijn. Men neemt aan, dat men veilig kan oogsten indien minstens ⅔ van het raampje verzegeld is. Voordat men gaat oogsten, laat men dus het volk nog enkele dagen gelegenheid om de cellen te sluiten.

Op de dag, dat ge wilt gaan oogsten, zet ge alles tevoren

[pagina 53]
[p. 53]

gereed. De zomerhoning (waaronder we ook de eventuele voorjaarshoning rekenen) wordt geslingerd met een centrifuge, honingslinger genoemd.

We maken de slinger eens extra goed schoon met warm water en zorgen er voor, dat hij goed afgedroogd is voordat hij in gebruik genomen wordt.

Onder de honingslinger komt een geëmailleerde emmer waarop een fijnmazige zeef. Een z.g. kaasdoek is al een heel goed hulpmiddel.

We hebben een bakje met warm water klaar gezet benevens nog een pot of pan waarin we straks de wasdekseltjes kunnen afstrijken. In het bakje met warm water zetten we onze ontzegelvork.

Nu nemen we van het volk waarvan geoogst moet worden de honingkamer af. Hebt ge een carbollap, dan legt ge die tevoren op de raampjes inplaats van het kleedje. De bijen zullen zich haastig naar beneden spoeden en daarom is het ons juist te doen. De honingkamer moet n.l. van bijen gezuiverd worden.

Blijven er nog wat bijen op de raampjes achter, dan is dat geen bezwaar. We brengen in dit geval de honingkamer een eindje van de stand en vegen raampje na raampje met een bijenveger af b.v. in een ledige korf, een kistje of iets dergelijks; nooit op de grond.

We moeten natuurlijk wel vlug werken, want anders lopen we de kans, dat we van nog meer bijen bezoek krijgen, omdat ze al heel spoedig ruiken, dat er honing vrijgekomen is.

Zijn de raampjes van bijen gezuiverd, dan gaan we ermede naar de honingslinger, die in een bijenvrij lokaal moet zijn opgesteld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken