Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vallende vogels (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vallende vogels
Afbeelding van Vallende vogelsToon afbeelding van titelpagina van Vallende vogels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vallende vogels

(1934)–Mathias Kemp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

V. Licht en donker in strijd

Tot nu toe werd Ketteke alleen maar gekweld door een vaag superioriteitsgevoel. Nadat ze wat onder de menschen gekomen was groeide er nog een ander bewustzijn: ze voelde zich niet alleen fijner dan de gewone dorpsmeisjes, ze wist ook mooier te wezen.

‘Sweet seventeen’, noemde haar een der ingenieurs van Albert Kanaal. Op een keer bracht hij een Engelsche prent mee, waarop een allerliefst blond meiske. Een fijn, levendig figuurtje, slank en molligjes meteen, een aardig, zoet snoetje, stralend goudblond haar. Dit ideale portret leek iets op Sanneke. Ze miste wel den ontroerenden glimlach van het plaatje, haar gezicht stond ernstiger, deed meer denken aan dat van een getourmenteerde moderne vrouw, gelijk de film zoo vaak te zien geeft.

Toen Ketteke vernam, dat ze een beetje op Marlene Dietrich geleek - jonger zusje, dat nog weinig levenswonden droeg - begon ze die gelijkenis iets te cultiveeren. Hoewel ze over weinig geld beschikte wist ze zich immer coquet te kleeden, doch steeds eenvoudig, want ze begreep dat ze alleen een voornamen indruk maken kon

[pagina 32]
[p. 32]

door soberheid in snit en kleur te betrachten.

Meer en meer trok ze de aandacht van het jonge volk. Met een gevoel van verholen en tegelijk geloochende en onderdrukte zaligheid, hoorde ze allerlei complimentjes aan, zag ze de bewonderende en soms begeerlijke blikken op zich gevestigd. Oh, ze deed of ze niets bemerkte, of het haar niet aanging, niets schelen kon, maar het werd toch stilaan een ware behoefte amoureus getinte lofprijzingen aan te hooren. Ze wilde iets beteekenen, welnu ze was iets geworden in de vallei.

Dat haar gevoelens kennelijk egoïstisch waren, daarvan gaf ze zich geen rekenschap. Ze wenschte enkel betuigingen van liefde en bewondering te ontvangen, doch geen te geven. Later, wanneer iemand komen zou, die haar ophief in de sfeer waarin hooge liefde bloeien kon, wanneer ze iemand ontmoette, die ze waardig vond al haar gevoelens, waarmee ze nu geen weg wist, te ontvangen, dan, dan, alleen, zou ze zich geven en was ze overtuigd meer te kunnen schenken dan ze nu vermoedde. Ze voelde een rijkdom en volheid in haar hart, die tot niets diende, doch die misschien eenmaal geluk in overvloed schenken ging. Aan geen onwaardige zou ze het beste van

[pagina 33]
[p. 33]

haar wezen verspillen. Daarom hield ze zich gesloten, gereserveerd.

Maar de natuur kwelde haar, dwong haar behagen te vinden in de bewondering ook van mannen, die ze, om hun grove handen of boersche manieren, minachtte. De natuur drong haar rond te zwerven en bracht haar tot datgene wat vader Demerrel misschien nimmer verkregen had: fotografe te worden zooals het meiske van Klein Ternaaijen.

Ze deed intusschen anders dan het vlotte schippersdochterke, dat als een donker vlindertje om de nieuwe werken fladderde en met haar agressief en argeloos uitnoodigend ‘fottò’ iedereen in de houding dwong. Sanneke voelde zich meer dame, fotocorrespondente, natuurlijk nam ze wel een foto van gewone menschen, maar die moesten het vragen. Ze leurde niet met haar werk. Als het weer goed was, wandelde ze de omgeving af, ging eens kijken waar ze bezig waren met opmeten en graven, nam voor de aardigheid een of ander momentje. Wie haar vriendelijk verzocht om een opname deed ze dit genoegen wel en liet het zich behoorlijk betalen. Waagde iemand een al te vrijpostig woord of een ruwe uitdrukking, dan ging Ketteke verder met een

[pagina 34]
[p. 34]

zoo geraffineerde uitdrukking van verachting om den mond, dat spoedig heel de jonkheid, heel de vallei en al wat er woonde en werkte, wist dat het mooie blondje niet met zich spotten liet. Dat achter het lieve, ernstige en toch vriendelijke gezichtje een wil en een zelfbewustzijn school, die men bij een herbergprinsesje niet verwachten zou.

Ketteke's succes was Rieteke niet naar den zin. Het jongere zwartje hield toch al niet van dat deftig gedoe, het achteloos aanvaarden van opdrachten, of ze er ook niet van bestaan moest! Bovendien kaapte ze de beste klanten weg. Was zij niet met het nieuwe metier begonnen? Dat het verwaande nest uit Canne ook iets uitvond of haar terrein respecteerde.

Met al het temperament van een vijftienjarig volkskind loerde Rieteke op een gelegenheid om die mededingster eens ongezouten de waarheid, of wat ze voor de waarheid aanzag, te zeggen.

De gelegenheid deed zich spoedig voor. Een groep Fransche genie-officieren kwam op bezoek in Canne. Allebei de fotografeerende meisjes werden gewaarschuwd en stonden gereed om een kiekje te nemen. Een jong, Luiksch ingenieur, die graag praatjes maakte met Sanneke, wist het

[pagina 35]
[p. 35]

zoo te regelen, dat zij maar alleen kans kreeg. ‘La belle blonde’, nam de hooge heeren in den tuin van een café.

Toen Ketteke stralend van voldoening, naar huis stapte, wachtte het verontwaardigde zwartje haar op.

- Ah, het moest la belle blonde zijn, om die sabelsleepers te kieken.

- Ik heb ze niet gevraagd.

- Och, je weet wel zoolang te lonken en lief te doen...

- Zijn dat jouw affairen?

- Laat mij m'n brood verdienen. Als je zoo deftig en rijk bent, als je je voordoet, loop dan niet met dat toestel over straat.

- De weg is voor iedereen vrij. Blijf in je dorp als Canne je niet bevalt.

- Bevalt Canne jou soms? Meen je dat ze hier niet merken hoe je over ze denkt? Je kunt wel heimelijk zijn, maar we weten het toch wel.

Een paar douanebeambten kwamen aangewandeld; toen ze het twisten der jonge meisjes hoorden treuzelden ze wat. Rieteke, zich toch eigenlijk niet opgewassen voelende tegen de hautain gebarende mededingster, zocht bondgenooten. Ze barstte in een hoogen, zenuwachtigen lach uit:

[pagina 36]
[p. 36]

- Ha, ha, ha, dat ingebeelde mirakel, meende den jongen baron in te palmen. Mislukt...

Nu steeg Ketteke het bloed toch naar het hoofd. Een wilde drift maakte zich van haar meester. Ze hief de hand, waarin zij het toestel hield, omhoog, zou de venijnige zwarte in het gezicht geslagen hebben...

Plots ruischte, plechtig en toch gezwind, een fonkelnieuwe, lange auto voorbij. Char de maître! Ketteke week op zij en zag meteen wie in den voornamen wagen reden. Een deftige grijze dame en een jonge man.

Achille Le Fexhe... Hij had haar niet opgemerkt, zijn fijn gelaat staarde rustig in de verte. Dat die juist nu passeeren moest!

Rieteke scheen echter niet te hebben geweten wie voorbij gereden was. Toen ze merkte in wat voor staat van woede de anders zoo beheerschte Sanne Demerrel raakte, krabbelde ze angstig wat terug.

Het onverwachte wederzien van haar jeugdvriendje, dien ze nagenoeg niet meer had ontmoet of gesproken, waaraan ze nauwlijks meer dacht, deed plots de blinde drift der beleedigde zinken. Een grievend medelijden met haar zelf overweldigde het meiske. In een visioen zag ze

[pagina 37]
[p. 37]

de twee kinderen, onbezorgd, in argelooze extase wandelen over de velden. Zomer... lauwe wind door de korenvelden... wiegewagende kolbloemen...

Verloren tooverland. Een onbegrijpelijke, matelooze teederheid welde in haar omhoog, een warmte van gevoel en zoetheid van herinnering als ze nimmer had gekend. Iets dat schoon had kunnen wezen en al haar droomen vervullen, was voorbij, ongeacht haast, niet naar waarde geschat.

En plots brak het sterk willende, hooghartige Ketteke in een wilde huilbui uit. Snikkend holde ze naar huis, het booze zwartje met de douanebeambten beteuterd op den weg achterlatend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken