Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het wondere lied (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het wondere lied
Afbeelding van Het wondere liedToon afbeelding van titelpagina van Het wondere lied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het wondere lied

(1920)–Pierre Kemp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

De schoone Slaapster.

 
Zij slaapt... zij slaapt en nimmer wordt zij oud..
 
Zij leeft... zij leeft en weet het leven niet...
 
Zij is gerust, in zacht gedein haar borst
 
Door 't kallem aadmen onder 't sluierkleed.
 
Gelijk een droom, die eeuwig wil bestaan,
 
Zoo ligt heur lokkengoud in blond gewar
 
Om haar - mij heilig - hoofd en slingert zich
 
Als slangen van geel koper om haar hals.
 
 
 
Zij weende nooit, dewijl zij immer sliep...
 
Zij kan niet weenen, wijl zij immer slaapt...
[pagina 89]
[p. 89]
 
Ze lacht heel-even-zalig of een droom,
 
Een visioen van eeuwge liefde, 't donker
 
Voor de gesloten oogen klaart, zij werd
 
De vragende geheimenis, die in
 
Zich-zelven 't antwoord sluit, doch niet 't vermogen
 
Van dit door woord of wenken te openbaren.
 
 
 
Zij werd geboren in een blauw paleis
 
Met daken van kristal, die 't licht verdeelden
 
In zeven kleuren en het stralen lieten
 
Op harpen langs de wanden, welker tonen
 
De kleurenpracht der dingen zongen van
 
Den donkerblauwen nacht, den gouden dag.
 
 
 
Zij heeft mij lief en weet 't niet in heur slaap...
 
Gelijk bij kalmen slaap een schoone droom
 
Door mijn bij-haar-zijn voor heur oog geboren
 
Uit de onbewuste golvingen der ziel...
 
 
 
Dit is heur droom, wanneer mijn blikken gaan
 
De heimlijkheden van heur grâcelijk lichaam
 
Zoo teer voorbij, als streek een nevel blauw
[pagina 90]
[p. 90]
 
Voor 't morgenstralen van de zonne weg
 
Naar een zeer nauwe donkere vallei,
 
Die 't heerlijk licht weert gansch den langen dag...
 
Dit is heur droom, dat zij mijn ziel begrijpt,
 
En dat de zinnen van die ziele zijn
 
De tonen van 't heelal en de iris-ronden
 
Van rein-volmaakte pracht, waarin mijne oogen
 
Een melodie van leven zingen, die
 
Geen dood kan deren, in geen eeuwen eindigt...
 
 
 
‘Ik heb de klanken uwer ziel gehoord...
 
De zachte tonen uwer ziel verstaan...
 
Ik heb u lief, zooals toen 'k nog niet sliep,
 
En weet u slechts, wanneer de droom geboren
 
Door uw bij-mij-zijn in de leege lucht
 
Wordt rond mijn oog, mijn lichaam en mijn ziel.’
 
 
 
Zij slaapt... zij slaapt en nimmer wordt zij oud...
 
Zij leeft van mijn gedroom en, zie, de dood,
 
Die mij 't gezicht vervaagt en door 't gemis
 
Van licht den geest, vervaagt in mij de zucht
 
Van pracht, die 'k in 't gekleurd geluid laat leven
[pagina 91]
[p. 91]
 
En stollen tot den droom, die 't leven geeft
 
Aan schoone Slaapster met den rozenmond.
 
 
 
Ik heb den mond der slapende gekust,
 
Gelijk een wind een bloesem, die ontlook.
 
Nu zal ik niet meer spreken, want mijn mond
 
Zal slapen in den tijd, die komen zal....
 
Het licht vervaagt, verdonkert om mijne oogen.
 
Mijn liefste, die daar slaapt, verschemert voor
 
Mijne oogen reeds, uit roomkleur-roze wolk
 
Van het gesluier en haar leden plekt
 
De donkerroode vlek van haren mond
 
En om die massa hoog een aureool
 
Van heel vaag licht.... gelijk de vroegste schemer
 
Der zon en 't al in purpren duisternis.
 
 
 
Het laatste licht schijnt uit de zaal te zweven,
 
De donkerte neemt reuzenvormen aan,
 
Ik voel ze om hals en keel, ik hijg naar adem....
 
Ik roep mijn liefste, die daar slaapt en nimmer
 
Zal roepen; die 'k niet zien meer kan; die 'k weet
 
Al kouder wordend op dat purpren leger....
[pagina 92]
[p. 92]
 
Een roode stroom golft uit haar donkren mond
 
En verft het gouden haar met glans van bloed....
 
Is dat het leven, dat den dood ontvlucht....?
 
Is dat de ziel, die 't lichaam dra verlaat....?
 
Of de herinring aan den droom, die haar
 
In 't leven hield, terwijl zij jaren sliep....?
 
Die roode stroom, dat is geen golf van bloed,
 
Dat is de duisternis, die reeds mijn geest
 
Omvangt in donkre stikking tot het einde
 
Der samenleving van ons beider lichaam.
 
 
 
Nu sterft de laatste droom, dien ik haar schonk,
 
En zijn wij beiden onzen dood nabij;
 
En wat wij niet begrepen, zal onthuld
 
Zijn in het volgende uur: waarom zij sliep
 
En nimmer sprak in haren-mijnen droom.
 
Nu wordt 't verlangen mijner ziel vervuld,
 
De witte lichtkern van mijn droom van glans,
 
Nu, dat het einde komt tot het begin
 
Van 't eeuwge dagen van onvaagbaar licht,
 
Van eeuwig droomen in een eeuwgen dag
 
Van eeuwge liefde in slapeloos begeer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken