Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Portretten van flaminganten (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Portretten van flaminganten
Afbeelding van Portretten van flamingantenToon afbeelding van titelpagina van Portretten van flaminganten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.39 MB)

Scans (81.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Portretten van flaminganten

(1920)–Paul Kenis–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

IV.
Léonce!

Hoe heet die mensch nu toch eigenlijk weer? Is het Ducatillon of Ducastillon, du Catillon of du Castillon of Du Castillon; in één of in twee woorden; met of zonder s, met een groote of een kleine d; of hoe om de drommel mag die naam dan toch wel geschreven worden.

Daar al deze vraagstukken zoo maar niet in één adem kunnen opgelost worden, zullen wij ons, voor een oogenblik, met het koel objektieve vernuft van den geschiedvorscher trachten te wapenen, ten einde uit lang vergeten dokumenten en bescheiden, de lichtstraal te doen ontvonken die ons op den weg ter waarheid geleiden zal.

Het Jaar Onzes Heeren 1912 - en nog wel de ‘sprokkelmaand’ om de puntjes op de i's te zetten - zal voor de geschiedenis der Vlaamsche letterkunde steeds van overwegende beteekenis blijven.

Op dien datum immers, schreef Léonce de voorrede, tot een bundel slechte verzen, uitgegeven ‘Drukkerij Ach. De Seyn-De Kroop, Klapstraat, 14, te Aalst’, welke inleiding alléén ons de gewenschte ophelderingen over bovengestelde vragen kunnen verschaffen.

Tot dan toe kenden wij alleenlijk den heer Léonce Ducatillon, schrijver van enkele plat - realistische novelletjes, van wat slecht gerijmde verzen, en van enkele kolonnen onbenullig journalistenproza, dat alleen door dit feit opmerkelijk was, dat er om beurten alle politieke overtuigingen in verdedigd werden: liberaal, katholiek, christen-demokraat en socialist.

Ook werd Léonce door sommige menschen wel eens Caméléonce genoemd.

In één opzicht was hij steviger van kleur gebleven: hij was altijd een flamingant, zelfs lid van de eerste hoogeschoolkommissie geweest. Zoodat zij die hem kenden, zich niet zonder

[pagina 26]
[p. 26]

eenige nieuwsgierigheid af vroegen: wanneer gaat hij er voordeel bij vinden om ook dat kazaksken eens te keeren.

Voorrede van dat verzenbundeltje, rijmbundeltje ware beter gezegd, geeft daarover eenige aanduidingen:

Léonce vertelt daarin ‘aan den lieven lezer’ een heele boel dingen die voor het nageslacht dienen bewaard te worden: dat hij drie en veertig jaar oud is, dat hij moeite had om een uitgever voor dezen, zijn eersten, verzenbundel te vinden (wat ik van wege de uitgevers best begrijpen kan) dat hij een impressionist is in de kunst, en een demokraat in de politiek. Dat en dergelijke interessante dingen meer, worden daar, in een gebrekkig rompslomp- taaltje, uiteengezet.

Als Léonce een demokraat is in de politiek, blijkt hij dat minder in zijn levenswandel, want in de volgende bladzijde vertelt hij al dat hij afstamt van een ‘oud adellijk geslacht’ wier heldendaden hij in twee bladzijden lang vertelt.

Na zoo'n uitweiding kan het niemand meer verwonderen waarom Léonce, de demokraat, het plebejische Ducatillon, precies gelijk zooveel andere kazakskens, met het nobeler klinkend du Castillon, verwisseld heeft.

Ook over andere psychologische problemen, brengt die voorrede eenige opheldering.

Wij kunnen er zoo een beetje uit opmaken dat het den dichter niet steeds voor den wind is gegaan; dat hij nooit zijn eigen wegen kon kiezen en steeds maar een tamelijk pover tweede-rangs-figuurtje wist te slaan.

Daar zou de oorlog gelukkiglijk een verandering in brengen.

Drie jaar na de bewuste voorrede, in 1915, werd hij in Holland ontdekt door een baas die alle zijn gaven pas voor goed te waardeeren en te ontwikkelen wist.

Die baas voerde den bescheiden naam van Modest! hij speelde daar tijdens den oorlog, den rol van regeeringsagent, een rol die heel schoon, heel nobel, heel verheven... ofwel heel wat anders is, al naar gelang men hem van partriotardisch, of van een ander standpunt beschouwt.

Na één jaar laster, verdachtmaking en achteruitzetting, begonnnen de Vlamingen voor het eerst - o, heel stilletjes nog - toen weer wat op hun poot te spelen. Die moest men er

[pagina 27]
[p. 27]

onder krijgen, vond de regeerings-agent: daarom werd Léonce aan het hoofd van een blad gesteld.

Nu kon hij zijn eigen wegen gaan.

Alles wat hij vroeger eenmaal had aanbeden, werd nu onmeedoogend verbrand. Allen die vroeger eenmaal zijn vrienden waren geweest, werden nu aangevallen, bekampt, verdacht gemaakt, belasterd, bevuild, door den modder gesleurd.

In dat opzicht is Léonce een ware baanbreker voor ‘le patriote flamingant’ geweest.

Maar ‘le flamingant patriote’ heeft het in het hanteeren van den modder nog zoo ver niet gebracht. 't Is waar; hij is nog zoolang niet op weg; volgens den loop dien hij neemt haalt hij den voorlooper misschien nog in.

Nog is er, voor Léonce, een ander reden om zoo meesterlijk met de modderkwast om te gaan. Hij is, wij zagen het reeds, van de jongsten niet meer; bij de vijftig al.

Ondanks zijn drukte-makerij had hij het tot niets gebracht; een middelmatig prozaschrijver, een slecht verzenrijmer, een mislukt journalist, dat alles te saam maakt juist een volledig ‘raté.’

Welk een genoegen voor dergelijk man alles wat naam en faam heeft door het slijk te sleuren; alle gevestigde reputaties, neer te halen, alles wat eerbied en achting genoot te bevuilen, alles wat werkelijk talent bezat naar den strot te vliegen met den bekrompen nijd van hem die noch talent, noch naam, noch faam, noch achting bezit.

Maar bijzonderlijk moesten er aan gelooven, allen die Léonce eenmaal hadden geholpen, allen uit wier hand hij eenmaal had gevreten, allen waaraan hij eenigen dank schuldig was.

Want menschen waaraan men iets schuldig is, dat zijn voor menschen gelijk Léonce de grootste vijanden.

Daar viel me wat te bevuilen in oorlogstijd!

Léonce bezat geen talent, maar is er talent noodig om iemand vuil te maken?

Léonce bezat geen achting, maar heeft men achting noodig om aan 't hoofd van een patriotardisch blad te staan?

[pagina 28]
[p. 28]

Zijn stijl was plat; zijn proza saai, zijn blad onleesbaar en ongelezen.

Dat deed er niet aan. Het was vaderlandsch; het was zuiver patriotardiek.

En het goevernementeele manna vloeide in de redaktie-kas, en de kruiskens regenden op zijn borst, en de huldebewijzen stroomden toe... van penneknechten die nog een trapken lager stonden dan hij zelf.

Want dit is een eeuwige waarheid, zoo oud als de straat, en even waar als twee maal twee vier is.

Geen paljas doet ooit zoo dwaas, of hij vindt nog een grooter gek om hem toe te juichen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken