Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 1 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 1

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

X.
Frans aan Walter.

 

1. Juli 18..

 

Bravo! mijn goede Walter, bravo!... Gij zijt gelukkig!... Uwe liefde wordt met wederliefde beloond! Dit gedacht maakt mij ook gelukkig, ja, dubbel gelukkig: ten eerste omdat uwe vreugde, zooals gij weet, immer mijne vreugde is, en ten tweede, omdat ik, uwen geest nu hersteld ziende, mij ook zal toelaten mijfne gewone opgeruimdheid te hernemen.

Mijn vriend, ik verzoek u eens mijne laatste brieven, welke ik u over eenige dagen geschreven heb, te herlezen. Gij zult, nu uw hart bevredigd is, er uwen getrouwen vriend niet in herkennen. Ik, die altijd zoo blij, zoo lichtveerdig spreek en schrijf, en zelfs de gewichtigste zaken geerne met losheid behandel, ik heb mijnen geest moeten geweld aandoen, om u op statigen toon, en als een zedemeester, lessen voor te houden en raad te geven... Waarlijk ik heb daar, zooals men zegt, een aardig figuur gemaakt.

Ik heb uwen laatsten brief meer dan eens herlezen, mijn brave Wal-

[pagina 45]
[p. 45]

ter. Weet gij wel dat hij de stof voor een lief dichtstukje bevat? Ik heb er niet kunnen toe besluiten zulke schoone dingen verloren te laten gaan, en heb derhalve aan onzen veelbelovenden letterkundigen vriend Marten het onderwerp opgegeven. Gij verstaat licht, dat ik de namen der echte personaadjes verzwegen heb. Reeds is er een lief stukje op gemaakt, dat onlangs zal gedrukt worden. Ik zal het u overzenden: Anna is mogelijk aan de poëzij gevoelig; gij kunt het haar voorlezen. Dit zal u voorzeker nog eenen stap te meer in haar hart doen winnen.. Maar! Wacht, ik herinner mij er eenige verzen van; ik wil ze overschrijven:

 
De lucht was klaar en zuiver,
 
De zon, in godenpraal,
 
Verhief zich aan den hemel;
 
En hare gulden straal
 
Doordrong de groene velden
 
Met koesterenden gloed,
 
En scheen zich, als met wellust,
 
Te spieglen in den vloed.
 
 
 
In't schauw der frissche linden
 
Zat Liza, en haar oog
 
Tuurde in den blik van Karel
 
Die smeekend voor haar boog.
 
Des meisjes boezem hijgde,
 
Des jonglings harte sloeg,
 
Wanneer het teedre meisje
 
Den blik zóó op hem sloeg.
 
 
 
Doch beiden bleven spraakloos:
 
Een enkle hartezucht
 
Vloog soms met 't windje henen
 
En gaf hun boezem lucht.
 
‘o Liza,’ zuchtte Karel!
 
En vorder sprak hij niet;
[pagina 46]
[p. 46]
 
Een blos bekroop zijn wangen,
 
Ken blos die schaamt' verried.
 
 
 
Des meisjes oog werd gloeiend
 
En tuigde van den brand,
 
Die in haar ziele blaakte;
 
De jongeling greep haar hand
 
En bracht die aan zijn lippen:
 
‘Mijn Liza!’ riep hij, ‘neen!
 
Ik kan niet langer leven
 
In angst en droef geween!’
 
 
 
‘o Meisje, 'k moet u zeggen
 
Wat drift mijn ziel doorboort,
 
Hoe mij de min doet lijden,
 
Hoe mij.....

Verder ken ik het niet van buiten, mijn lieve vriend; doch ik kan u verzekeren, dat het einde waarlijk schokkend, hartroerend, zieltreffend is. Gij zult mij, hoop ik, het berijmen uwer liefde niet kwalijk nemen, niemand zal u toch onder het kleed van Karel erkennen; en ik ben zeker dat gij dit onderwerp aan onzen letterkundigen vriend niet zoudt hebben willen benijden: kunstenaars, gij weet het, moeten elkander behulpzaam zijn.

Onze kunstmakkers, mijn vriend, want ik veronderstel, dat gij reeds aan hen eens gedacht hebt, onze makkers zijn allen nog dezelfden. Zij doen buitengewonen voortgang in het rooken, zingen, luierikken en meer andere deugdzame bezigheden. Zij verlangen sterk om de schoone studiën te zien, die gij van uw reisje zult medebrengen: ik vrees, dat hunne hoop een weinig zal te leur gesteld worden. Gisteren vroegen zij of gij mij over uwe kunstbezigheden niet schreeft. Ik ben van zin geweest hen te zeggen, dat het, volgens uwe berichten, schijnt dat. de schoone natuur deerlijk verslecht is; dat er weinig meer in onze omstreken bestaat, dat nog verdient nagebootst te worden. Bij mijne ziel! daar zijn er, die dom genoeg zouden zijn om mij te gelooven, zoo ik hun zegde, dat de Engelschen al de schoone landgezichten hebben op-

[pagina 47]
[p. 47]

gekocht, gelijk zij met de Gothische meubelen gedaan hebben Mijn vriend, en dit is nu buiten spot, het hart bloedt mij bijwijlen, wanneer ik nazie wie er al den hoogmoed bezit om kunstenaar te worden: jongelingen, die slechts zouden kunnen dienen om eenig gemakkelijk en ongekunsteld handwerk te verrichten, hebben de verwaandheid de kunst te willen beoefenen; de kunst, welker naam alleen zij nog niet bekwaam zijn te begrijpen! De kunst, Walter, waarvoor wij ons knielend in het stof buigen, schijnt hun een licht speelwerk. Nauwelijks bekwaam, om eenige onberispelijke lijnen te trekken, vatten zij het penseel aan en beginnen doeken en paneelen te bekladden. De grondbeginselen zijn voor hen te langdurig, te droog, te schoolmeesterachtig; zij willen liever, zeggen zij, hunnen jeugdigen geest, hunne inbeelding laten werken: zij moeten schilder zijn!... En dan, wat andere kennissen betreft, daar bemoeien zij zich niet mede: geschiedenis en letterkunde zijn ijdele woorden voor hen; dit gaat hen niet aan... Boeken nemen zij nooit in handen; ja toch, ik bedrieg mij: Paul De Koch, Pigault-Lebrun en nog schoonere dingen kennen zij van buiten: daar maken zij hunne studie van, daar worden zij geleerd in; in andere schrijvers willen zij zich niet verdrieten. En waarlijk, zij hebben geen al te groot ongelijk: gelijk zij de schilderkunst begrijpen, hebben zij volstrekt geene kennissen noodig. Om bierpotten, glazen en ander huisgerief te schilderen, moet men geene statige schriften lezen. Hoe zij zich in de maatschappij te gedragen hebben, dienen zij ook niet te weten; verwaandheid is hun genoeg, en toch een schilder moet immers aan een wild mensch gelijken. Zijne kleederen mogen, wat zeg ik, moeten, om den kunstenaar te toonen, besmeurd en gescheurd zijn; zijne haren mogen niet gekamd worden; in een woord, men moet slordig, walgelijk zelfs voorkomen, dit is immers het teeken van waar genie!!... Dit zij voor den beginneling. - Wat den meergevorderde betreft, die heeft eene andere levenswijze aangenomen: hij blijft wel even onwetend; doch zijne kleeding ondergaat eene volkomene verandering; hij wordt een hoofsch jonker, een springer; hij rijdt in een tilbury, of los te peerd, en gaat nooit uit zonder sporen aan de laarzen te hebben. De wereld, zegt hij, eischt zulks. Het is mogelijk; doch bekennen wij, lieve vriend, dat de kunst slechts eenvoudigheid behoeft. Maar wat zeg ik: Kunst! Begrijpen zij die? Neen!... Voor hen is de heilige kunst een stiel geworden, meer niet. - Doch ik zal dit onderwerp een andermaal wijd en breed behandelen.

[pagina 48]
[p. 48]

De liefde, mijn brave Walter, belette u niet, nu en dan, aan uwen getrouwen en verkleefden vriend te denken.

Vaarwel.

 

Uw vetrouwe

frans.

Toen Walter dien brief ontving, kwam hij juist van zijne geliefde. De jongeling was mistroostig. De ziekte van Anna was sedert eenige dagen verergerd; haar lichaam had hevige smarten te onderstaan, en al die pijnen vielen tegelijk op Walters hart. De blijgeestige brief van Frans maakte den armen jongeling nog treuriger. Hij nam het echter zijnen vriend niet kwalijk; want hij was te wel van zijne goede gevoelens en toegenegenheid, waar hij zoo dikwijls bewijzen van gegeven had, overtuigd.

Walter bleef dien ganschen nacht aan Anna denken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken