Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VII.

Het was op eenen zaturdag avond. Arie had gedaan met op den winkel de gasten hun verdiend weekloon te betalen, toen zijne meesteresse, de weduwe van zijnen baas zaliger, hem ter zijde riep en hem zegde:

‘Arie, ik moet u iets verklaren, jongen, dat mij reeds sedert ettelijke dagen op het hart ligt, en mij des nachts de rust beneemt.’

‘Laat hooren, bazin,’ zegde de meestergast, ‘en spreek klaar uit; het is niet goed de dingen op het hart te houden.’

‘De menschen zijn wel kwaadaardig, Arie.’

[pagina 100]
[p. 100]

‘Weet gij het slechts van heden, bazin? Ik heb er reeds sedert zoolang de droevige overtuiging van.’

‘Het is aan u, Arie,’ vervolgde de vrouw, ‘dat ik het verschuldigd ben mijne kinderen tot heden toe te hebben kunnen grootbrengen. Zonder uwen steun, ware het mij onmogelijk geweest de nijverheid van mijnen man zaliger te blijven voortzetten; zonder uwe zorgen, hadden de gasten mij arm gemaakt, en ik ware misschien, met mijne kinderen, tot den bedelzak vervallen...’

‘Daarom niet, bazin, daarom niet,’ onderbrak Arie; ‘doch waar wilt gij met dit alles naar toe?’

‘U doen voelen, Arie, hoe groot mijne dankbaarheid is.’

‘Gij zij mij geene dankbaarheid verschuldigd, bazin; wat ik voor u heb kunnen doen, is slechts de volbrenging van eene heilige plicht geweest; ik heb mijne schuld betaald. De baas zaliger heeft mij vroeger als zijnen zoon behandeld, en toen ik nauwelijks eene halve daghuur kon verdienen, betaalde hij mij als een' vollen gast; want hij wist, de brave man, dat ik het brood voor mijne arme moeder moest winnen. Dus, wij zijn elkaar niets verschuldigd, en ik weet niet, waartoe...’

‘Het is dat de wereld wel kwaadaardig is, Arie, zooals ik u reeds zegde.’

‘Komen wij tot een besluit, bazin, ik begin te begrijpen; men heeft kwaad over mij gesproken.’

‘Men wilt mij dwingen u weg te zenden!’ zegde de bazin, terwijl twee tranen over hare wangen rolden.

‘Welnu, bazin?’

‘En dat zal nooit gebeuren!’ riep de vrouw, ‘nog liever laat ik mij arm maken!’

‘Men vervolgt u dus om mijnentwille?’

‘Ja, Arie; ik heb reeds een aantal klanten verloren, en men bedreigt mij met nog andere verliezen.’

‘Welnu, bazin,’ sprak Arie koelbloedig, ‘dan moet gij mij wegjagen.’

‘Nooit! Arie! nooit! ik heb het u gezegd.’

‘Het is nogtans noodig, bazin, het is noodig. Ik begrijp van waar die heilige vervolging komt, en zij is machtig. Wij kunnen daar niet tegen worstelen. Gij, ten minste, moeder des huisgezins, kunt tegen die vervolging niet ingaan. Luister, en laten wij kalm over de zaak

[pagina 101]
[p. 101]

spreken. Frans, uw oudste zoon, is bijna ver genoeg gevorderd om het bestuur van den winkel op zich te nemen. Te beginnen van de aanstaande week, de laatste, welke ik op uwen winkel zal doorbrengen, gaat hij, onder mijne oogen, bevelen geven, het werk regelen en nazien. Er ontbreken hem nog eenige bouwkundige kennissen; met gewetensvolle studiën zal hij weldra alle moeilijkheden te boven komen, en dan, ik zal daar altijd zijn om hem in het geheim raad te geven, en zoodra er zich eenige lastige bestelling voordoet, zoo heeft hij mij slechts te komen vinden, des avonds na het werk, en dan zal ik hem de plannen maken, waaruit hij nog niet goed zou kunnen wijs worden. Op zulk eene wijze zal ik u immers van dienst blijven, en de winkel zal weinig of niets bij mijn vertrek te lijden hebben, te meer daar ik mij op u betrouw om mede een oog in het zeil te houden, en de gasten hunnen plicht te doen nakomen.’

‘En gij, Arie, gij zult heengaan, misschien geen werk vinden, in nood komen, neen! dat kan niet zijn!’

‘Dat moet zoo zijn, bazin, en dat kan niet anders. Wat mij betreft, ik zal naar ander werk uitzien en ik wanhoop niet er te vinden... En nu, zoo is de zaak verstaan, en van heden af moogt gij in het openbaar zeggen, dat gij mij den winkel hebt opgezegd en dat ik in mijne laatste week ben.’

De weduwe deed nog een aantal opmerkingen, doch Arie bleef bij zijne gedachte, en niets was bekwaam hem van besluit te doen veranderen.

Toen de acht dagen verloopen waren, verliet hij zijnen winkel.

Hij begon met de verschillende winkels der stad af te loopen en zich als gast aan te bieden; doch het scheen alsof er een ordewoord was rondgestuurd. Hier zegde hem een baas, dat hij geen' gast noodig had, terwijl Arie zeer goed wist, dat dezelfde baas er sinds lang naar uitzag. Bij eenen andere had men slechts eenen halven gast noodig, dat is te zeggen een' die, niet genoeg in den stiel gevorderd, voor halve daghuur werkte. Een derde zegde hem, dat hij wel gedacht had nog eenen gast aan te nemen, maar voor het oogenblik nog wat zou gewacht hebben, daar het werk niet druk was. Een vierde verklaarde hem rechtuit, dat hij geeee gasten op zijnen winkel wilde, welke openbaar schandaal gaven en in concubinage leefden. Arie begreep dat die laatste reden onder al de gegeven weigeringen schuilde en had eenen stond van ontmoediging.

[pagina 102]
[p. 102]

Hij keerde, met droefheid in de ziel, naar Anna terug en deed haar verslag van zijne nuttelooze pogingen. Dan, het meisje beurde zijnen moed op en zegde dat zij des te meer zou gewerkt hebben; en inderdaad, zij wroette dag en nacht op haar speldenkussen, ten einde in de uitgaven van het kleine huishouden te voorzien.

‘o Anna,’ zegde Arie, ‘indien het niet was, dat de bazin mijnen dienst nog noodig heeft, wij bleven geenen dag langer in deze gevloekte stad, waar machtige lieden, die zich godsdienstig noemen, ons vervolgen, omdat wij geen geld genoeg hebben om te trouwen, omdat wij ons niet vrijwillig in de armoede willen storten. Doch, ziet gij, als u de moed niet ontbreekt, mij zullen zij niet doen buigen.’

‘En ik zal nooit anders willen dan gij, Arie; en ons zuiver geweten zal sterker zijn dan de laffe vervolgingen onzer vijanden.’

‘Heb dank, mijne lieve Anna! heb dank!’ riep de jongeling, ‘gij zijt een goed meisje, en eens, hoop ik, zal God mij het middel geven om uwe opofferingen te vergelden. Wij zijn jong, Anna, wij zijn gezond en sterk, en het werk kan toch niet lang ontbreken. Ik ga intusschen nieuwe pogingen doen, en, vielen alle wederom slecht uit, daarom toch zullen wij den moed nog niet laten zinken. Zoolang als ik u bij mij zal hebben, kan ik niet ongelukkig zijn.’

En zooals Arie gezegd had, deed hij. Des anderdaags ging hij op nieuw naar werk zoeken. Terwijl hij zich bereid maakte eenen winkel binnen te treden, hoorde hij zich bij zijnen naam roepen. Hij zag om en ontwaarde eene oude kennis, welke vroeger met hem den stiel geleerd had.

‘Wat gaat gij daar binnen doen?’ vroeg de oude vriend.

‘Om werk vragen,’ zegde Arie.

‘Het is niet noodig,’ zegde de andere, ‘kom met mij mede, en ik zal u het dubbel doen verdienen van wat men u daar zou kunnen geven.’

‘Weet gij werk?’ vroeg Arie.

‘Ik weet meer; ik ben gelast werkvolk op te zoeken om aan de nieuwe caserne te werken, welke een ondernemer van Gent heeft aangenomen. Ik heb timmerlieden noodig, die hunnen stiel in den grond verstaan, en gij zijt mijn man. Wij werken op het stuk, en ik durf u verzekeren, dat gij dagelijks vier francs zult in den zak steken.’

‘En wanneer gaat men met het werk aanvangen?’

‘Binnen eenige dagen; de ondernemer heeft reeds een werkhuis

[pagina 103]
[p. 103]

gehuurd en gij zult van de eersten in den gang zijn, om de modellen te maken.’

Arie ging van stonden aan met zijnen vriend den Gentschen ondernemer opzoeken, en kwam met hem overeen. Twee dagen later zou hij beginnen te arbeiden.

Hij vloog naar zijne woon om Anna dit goede nieuws mede te deelen, en die dag was een echte vreugdedag voor het kleine huisgezin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken