Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IX.

Veertien dagen nadien, ontving Arie eene dagvaarding om voor de korrektioneele rechtbank te verschijnen, als beschuldigd zijnde van vrijwillig zware verwondingen te hebben toegebracht aan den genaamden Neel Janssens.

Arie voelde zich bij dit nieuws zeer ontsteld; hij had nimmer iets met rechtbank of policie uitstaans gehad, en had eenen ingeboren schrik voor hetgeen wat men de justicie noemt. De ondernemer nogtans beurde zijnen moed op en gaf hem de verzekering dat, wat er ook van de zaak mocht komen, hij niet alleen zijn werk zou behouden, maar dat daarenboven zijne daghuur zou blijven loopen. Sedert het verdwijnen van Neel Janssens van den winkel, was men geene ontvreemdingen meer gewaar geworden.

Met angst wachtte Arie den dag van het rechtsgeding af. Die dag verscheen.

Men deed hem nog eens dezelfde vragen, welke de rechter van onderzoek hem reeds vroeger gedaan had, en men onderhoorde Neel Janssens insgelijks. Arie verklaarde rechtuit hoe alles was toege-

[pagina 108]
[p. 108]

gaan; doch Neel hield staande, dat hij geen koper in den zak des beschuldigden had verborgen. De opzichter kwam wel het tegendeel verklaren; doch hij had de zaak maar alleen gezien, en, ‘een getuige is geen getuige,’ zegde de prokureur des konings, welke vervolgens zijne beschuldiging nagenoeg in deze woorden voordroeg:

‘Heeren rechters, gij hebt allen de belijdenis van den plichtige gehoord. Daaruit blijkt, dat hij als een woest dier op zijn slachtoffer is aangerukt; dat hij hem onmenschelijk den strot heeft willen toenijpen en hem alzoo eene verklaring heeft afgeperst, die geene verklaring kan genoemd worden, vermits de vrees des doods alleen ze den onschuldige heeft kunnen doen uitspreken. Niet tevreden met dien eersten aanval, heeft de beschuldigde, die met buitengewone krachten begaafd is, zijn slachtoffer van den grond opgenomen en het twee meters ver op de straat weggeworpen.

‘Dat de genaamde Neel Janssens onder zulke onmenschelijke behandeling niet is bezweken, mag als een echt wonder aanzien worden. Het zij mij toegelaten hier, in het voorbijgaan, eenen blaam te werpen op het gedrag van den heer ondernemer en zijn werkvolk, welke die wreede moordpoging, zooniet begunstigd hebben, dan toch met een kalm oog, hebben laten geschieden, zonder eenige moeite te doen om het rampzalige slachtoffer aan de handen van zijnen beul te onttrekken.

‘Ik ga thans verder, heeren rechters, en stap van de daadzaken tot het karakter, tot het voorgaande leven van den beschuldigde over.

‘De genaamde Arie B., mijnherren, is een dier menschen, dier monsters zou ik moeten zeggen, welke hunne eigene ongetoomde driften tot gids nemen, zich boven de wetten der maatschappij willen stellen; die al wat eerbiedweerdig is verachten; die met de deugd den spot drijven; de wereldlijke overeenkomsten beschimpen; de openbare zeden, zonder welke geene samenleving bestaan kan, in het openbaar met de voeten treden, en in het hart nimmer het gevoel van eer of deugd bezeten hebben! - Wat is er gebeurd, mijnheeren, toen de moeder van dien mensch den laatsten snik heeft gegeven? Heeft hij ze niet als eenen hond laten begraven, zonder een enkel gebed der kerk over het lijk te laten uitspreken? Dat zegt u, mijnheeren, dat hij een slechte zoon is!’

‘Maar, mijnheer!’ riep Arie, van zijne plaats afspringende, ‘wie geeft u het recht mij te lasteren? Ik zal niet gedoogen!...’

[pagina 109]
[p. 109]

‘Beschuldigde!’ sprak nu de voorzitter, ‘het is u niet toegelaten den aanklager te onderbreken. Zwijg dus, of ik zal mij verplicht zien u de zaal te doen ruimen.’

Arie wierp nu de oogen op den voorzitter en herkende in hem den dikken heer, welken hij over ettelijke waanden uit zijne woon had geworpen. Bij die herkenning zweeg hij en liet zich terug op de bank der beschuldigden vallen.

De prokureur des konings hernam:

‘Heeren rechters, de brutale uitval, welke de beschuldigde daareven gedaan heeft, bewijst slechts wat ik over zijn onbedwingbaar karakter gezegd heb. Het feit nogtans, dat ik heb aangehaald, is echt en door iedereen gekend. De beschuldigde is met eenen haat bezield tegen al wat godsdienstig mag genoemd worden, en hij is onbeschaamd genoeg dermate de openbare zedelijkheid met de voeten te stooten, dat hij openbaarlijk in concubinage leeft met een meisje, dat wel zoo diep als hij moet gevallen zijn, vermits zij voor den besten raad van godvreezende menschen is doof gebleven.’

‘Arme Anna!’ zuchtte Arie in stilte, ‘hoe durft men uwe heilige deugd bekladden!’

De prokureur ging intusschen voort:

‘Indien wij nu, mijnheeren, in tegenoverstelling van den beschuldigde het slachtoffer beschouwen, dat slechts door een wonder der Voorzienigheid aan de handen van zijnen moordenaar ontsnapt is, dan vinden wij een' braven werkman, een' vader des huisgezins, wiens onbesproken gedrag als voorbeeld kan worden aangeprezen; een' godsdienstigen man die al zijne plichten van burger en van christen met de grootste stiptheid vervult en op wien de goddeloosheid, de goddeloosheid alleen! is bekwaam geweest eene onteerende verdenking te doen drukken, zooals die, welke men hem heeft durven te laste leggen.

‘Ziedaar, mijnheeren, den gewetensvollen uitleg der zaak. Ziedaar de echte afschildering van den misdadiger en van zijn slachtoffer.

‘Ik vind het nutteloos er nog meerdere bemerkingen bij te voegen, en bevredig mij derhalve met de strengheid der wetten op het hoofd van den misdadiger in te roepen en u te verzoeken wel te willen verklaren, dat hij plichtig is aan de feiten voorzien in het lijfstraffelijk wetboek onder het artikel...’

De prokureur des konings droogde zijn zweet af en liet zich terug in zijnen zetel neêrzakken.

[pagina 110]
[p. 110]

Het woord werd vervolgens aan den advokaat van Neel Janssens toegestaan, welke, in een lang pleidooi, al de beschuldigingen, door den prokureur des konings voorgebracht, herhaalde.

Arie had niet gedacht eenen advokaat te moeten aanstellen. Toen men hem zegde, dat het zijne beurt was zich te verdedigen, begon hij met zich in krachtige, doch kalme woorden te verzetten tegen al wat men aangaande zijn karakter, zijne onzedelijkheid en zijne goddeloosheid gezegd had. Verder verhaalde hij eenvoudig hoe de zaak in de werkplaats was voorgevallen, en hoe hij in zijne gramschap den lafaard had gestraft, welke hem zijnen eerlijken naam had willen ontrooven. Zijne woorden werden door den opzichter en door de andere werklieden, welke als getuigen waren gedagvaard, bevestigd.

De rechters vertrokken eenige oogenblikken en keerden weldra terug, een vonnis uitbrengende, waarbij Arie tot eene maand gevangenis werd veroordeeld en tot het betalen van de kosten des proces.

De ondernemer, zijn patroon, drong door de menigte en kwam in het openbaar de hand van Arie drukken.

‘Zooals ik u gezegd heb, mijn vriend,’ sprak hij, ‘zal uwe daghuur blijven loopen en de kosten van het rechtsgeding zal ik betalen.’

‘Er zijn dan nog brave menschen in de wereld!’ zuchtte Arie, de hand zijns meesters klemmende, ‘heb dank, mijnheer, heb dank! niet zoozeer voor mij als wel voor mijne arme Anna!’

Arie had dit laatste woord nauwelijks uitgesproken of het meisje wierp zich weenende op zijne borst.

‘Heb moed, Anna,’ zegde de jongeling, ‘eene maand is geene eeuwigheid! en gij hebt het gehoord, het zal u intusschen aan niets ontbreken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken