Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.
De verklaring.

 
Er is een heilzaam oogenblik,
 
Een hemelzalig uur,
 
Dat aan den droomer godlijk schijn
 
En zijne ziel bekoort.
 
't Is dan wanneer de gloende zon
 
Heur stralen en haar vuur
 
Verliest en aan de kimme daalt
 
En in geen glans meer gloort,
 
't Is dan wanneer zij zacht verkwijnt
 
En niet meer schittrend praalt
 
En staat met rooden glans omstraald,
 
Ter neêrzinkt en verdwijnt.
 
 
 
Hij, door natuur met zachter ziel
 
Dan anderen bedeeld,
 
Wien meerder denkingskracht beviel,
 
Bij wien natura's beeld
 
Staat dieper in de ziel geprent,
 
Die alles met den geest omvat,
 
't Gevoel hoog boven alles schat
 
En 't zoet der mijmring kent;
 
Gevoelt dien stond, wijl zijne ziel
 
Bevredigd is en vrij,
 
Een zoeten balsem in het hart
 
En vlot in mijmerij.
 
 
 
Maar, wijl zijn geest in persing is
 
En onder 't wee gebukt
 
o Dan, dan heeft die zaalge stond
 
Geen vreugd voor hem en drukt
 
Zijn ziele dieper in de ellend,
 
En doet hem al het naar,
 
't Afgrijslijk van zijn toestand zien;
 
En doet zijn boezem zwaar
 
En pijnlijk hijgen en verdooft
 
Der hope heilzaam taal,
 
Benevelt zijn gedacht en schetst
 
Hem alles doodsch en vaal.
 
 
 
Dit voelde Reynout daar hij zat,
 
Met neêrgeslagen oog,
 
In de oude, groote leuningstoel
 
En 't hoofd naar de aarde boog.
 
 
 
Zijne armen hingen krachtloos neêr;
 
En zoo een trage zucht,
 
Een ademhaling van zijn borst
 
Hem soms niet was ontvlucht,
 
 
 
Had men hem licht een roerloos lijk
 
Of wel een beeld geteld,
 
Dat daar, in de oude leuningstoel,
 
Ter schrikking was gesteld.
 
 
 
De zwarte lokken hingen hem
 
In strenen naast het hoofd
 
En schenen als 't geknakte loof
 
Der plant van groei beroofd.
 
 
 
Zoo bleef hij lang en mijmrend in
 
Den zetel neêrgebeurd,
 
De ziel door foltering geschokt
 
En 't hart door leed verscheurd.
[pagina 133]
[p. 133]
 
Doch eensklaps hief hij 't hoofd omhoog
 
En luisterde: - het scheen
 
Hij hoorde naast hem in de zaal.
 
Een stap en stil geween.
 
 
 
Het was de stap van Gozewijn,
 
Die, dwalend in het slot,
 
De groote zaal was ingestapt
 
En weende om 't harde lot.
 
 
 
Des ridders boezem klopte fel
 
Bij 't denken aan de smart,
 
Het zwaar geheim dat schuilen moest
 
In 't vaderlijke hart.
 
 
 
Hij opende de breede deur
 
Der zaal waar Goozwijn stond;
 
Doch deze merkte hem niet op
 
En stapte momlend rond.
 
 
 
En onverstaanbaar was zijn stem;
 
Slechts nu en dan een woord,
 
Een onvoleinde spreuk, werd door
 
Den jongling afgehoord.
 
 
 
‘Wat? logentaal!... Wie toont mij dit!...
 
Wie spreekt?... Neen, rechte straf
 
Tot boeting van mijn zonde en schuld!
 
God! neem mijn zonden af!
 
 
 
O! 'k ben een zondaar, ja, o God!
 
Ik heb het heilig pad
 
Der godsvrucht niet bemint, uw dienst
 
Niet lief genoeg gehad...
 
 
 
o Knaging! o, wie zal mijn leed
 
Verhelpen?... medelij
 
Betoonen!...’ Reynout snelde toe:
 
- ‘Ik, vader,’ riep hij. - ‘Gij!...’
 
 
 
Zoo schreeuwde Gozewijn hem toe
 
En greep hem in den nek,
 
En hield hem tot den grond gebukt:
 
‘Gij! zegt gij! Gij! de vlek
 
 
 
Mijns naams! Gij! zegt gij!’ Maar in eens
 
Hief hij zijn zoon omhoog
 
En zag hem smeekend voor hem staan
 
En met een tranend oog.
 
 
 
En door die droefheid als ontzet,
 
Bracht Gozewijn de hand
 
Aan 't gloeiend voorhoofd, dacht een stond
 
En voelde toen den brand
 
 
 
Als in zijn ziel verdooven, en
 
Dien naren, dullen gloed
 
Als henengaan, en aan zijn oog
 
Ontsprong een tranenvloed.
 
 
 
Die tranen waren heilzaam; want
 
Hij voelde zich verlicht,
 
En 't scheen alsof een nieuwe ziel
 
Zich spreidde op zijn gezicht.
 
 
 
Hij greep de handen van zijn zoon
 
Met minzaamheid en sloeg
 
Zijne oogen op den jongling neêr,
 
Aanzag hem teêr en vroeg:
 
 
 
‘Mijn zoon, wat zegt uw hart, wanneer
 
Ge uw vader lijden ziet?
 
Wijl gij mij ziet in wee gekneld,
 
Gedompeld in verdriet?....’
 
 
 
- ‘Mijn vader, 'k lij,’ sprak Reynout, ‘wijl
 
Ik u moet lijden zien,
 
En de oorzaak van uw smart niet weet
 
En u geen troost kan biên.’
 
 
 
- ‘Neen, zoon, dit kunt gij niet; geen troost
 
Kan ik van u ontvaân:
 
Gij zelf, o kind, zijt de oorzaak van
 
Mijn eeuwig droef getraan.
 
 
 
Nu, luister; want ik voel mijn geest
 
Bevredigd op dit uur...
 
Stil! spreek niet; want die stonden, kind,
 
Zijn van een korten duur.
 
 
[pagina 134]
[p. 134]
 
Gedenkt u 't laatste steekspel nog,
 
o Reynout! waar uw hand
 
Zoo meengen ridder nedersloeg
 
En rollen deed in 't zandt?
 
 
 
Waar u de zege gunstig was,
 
En gij den lauwerkrans
 
Uit 's freules maagdenhanden kreegt,
 
En waar uw moed met glans
 
 
 
Verheven werd en waar ik trotsch,
 
Als vader, op u was;
 
Dewijl ik achting en ontzag
 
Op ieders aanzicht las.
 
 
 
Die trotsche hoogmoed en die roem
 
Was plichtig, o mijn zoon,
 
En Gode heeft die fel gestraft;
 
Want wroeging werd mijn loon.
 
 
 
Terwijl ik daar in vreugde zat,
 
Met open hart en ziel,
 
Hoorde ik een spraak, die doodend mij
 
Op 't juichend harte viel.
 
 
 
Een satan vielen op dit uur
 
Die woorden uit den mond;
 
Een satan, ja, want al mijn heil
 
Stoof neder op den grond!’
 
 
 
‘Die woorden, vader, waren?...’ - ‘Zeg!
 
Kent gij den laffen spot,
 
Mijn zoon, die krachtge boezems krenkt
 
En uitwreet?... Groote God!
 
 
 
Had toen de stoet mij niet belet
 
Den laffen lasteraar
 
Te naken, kind, die forsche vuist,
 
Die degen had hem zwaar
 
 
 
Gewogen, en zijn vuige ziel
 
Had voor dien spot betaald:
 
'k Had hem zien sterven aan mijn voet
 
En 'k had gezegepraald!
 
 
 
Maar grooter was mijn zond geweest;
 
Want, Reynout, God alleen
 
Is rechter. Hem behoort het recht;
 
De mensch bezit er geen.
 
 
 
God eischt ons 't menschenbloed, mijn zoon,
 
En steunen op ons kracht
 
En eignen ons de wrake toe,
 
Is spotten met zijn macht.
 
 
 
............
 
............
 
............
 
............
 
 
 
Maar had ik zulke straf verdient
 
En was mijn zond zoo zwaar,
 
o God!... Die scherts, mijn zoon,
 
Was ijslijk wreed en naar.
 
 
 
Zij randde uw' brave moeder aan
 
Bezoedelde uw geboort....
 
Gij zijt een bastaard, niet mijn zoon!
 
Dit heb ik, kind, gehoord!’
 
 
 
- ‘En hebt gij aan dien hoon geloofd,
 
Mijn vader?’ - ‘Neen, mijn kind,
 
Gij zijt mijn zoon! 'k gevoel het thans;
 
Neen! 'k ben niet meer verblind.
 
 
 
Gij zijt mijn zoon, ik voel het thans!
 
Kom hier! hier op mijn borst!
 
Mijn bloed ontroert, nature spreekt!
 
O! slechts een gloende dorst
 
 
 
Naar wraak, gevoel ik op dit uur!
 
O ja! gij zijt mijn zoon!
 
Gij zijt mijn kind! ik zegepraal!
 
'k Veracht den lagen hoon!...
 
 
 
Daar! schouw die beelden aan den wand;
 
Zij zijn uw voorgeslacht!
 
Zij zijn de dappre vaadren, die
 
U hebben voortgebracht.
 
 
[pagina 135]
[p. 135]
 
Zij zijn de rei van helden, ja!
 
Waaruit uw vader sproot,
 
Zij zijn ons voorgeslacht; hun roem
 
Is door uw roem vergroot.
 
 
 
Gij zijt mijn kind en Machteld is
 
Uw moeder: zij is waard
 
Zoo groot een zoon aan Gozewijn
 
Te hebben eens gebaard!
 
 
 
Haar ziel is groot, haar harte rein
 
En vlekloos; want de deugd
 
En godsvrucht zijn haar steun geweest
 
Van hare teêrste jeugd!...
 
 
 
Gedoemd is hij!... Zeg, Reynout, gij,
 
Gelooft gij ook niet, zeg...
 
Dat uwe moeder vlekloos is,
 
Van hart en ziele, zeg?...’
 
 
 
- ‘Mijn vader! 'k zweer u bij den Heer,
 
Die alles weet en ziet!
 
Verjaag die twijfling uit uw geest!...’
 
- ‘Zwijg, kind, gij weet het niet!
 
 
 
Zeg, kent gij al de valschheid, zeg,
 
Die in een menschenhart
 
Verborgen ligt en 't scherpziende oog
 
Der ondervinding tart?
 
 
 
Spreek! kunt gij op het aanzicht zien
 
Wat in de ziel gebeurt?
 
En kan een lachend harte niet
 
In knaging zijn verscheurd?...
 
 
 
En weet gij, of hetgeen ik spot
 
Genoemd heb, zeg, beslis!
 
Weet gij of 't gene Diedrik zei,
 
Niet enkel waarheid is!...’
 
 
 
- ‘Ha! Diedrik!....’ sprak de jongeling,
 
- ‘Ja, Diedrik!... dwaze, ja!
 
Ga heen! eer u mijn forsche vuist
 
Doet bidden om gena!
 
 
 
Ga heen! eer u mijn woede plet,
 
Eer ik u op den grond
 
Verbrijzel, bastaard, en uw borst
 
Met mijnen dolk doorwond!...’
 
 
 
Nu weder had de twijfelgeest
 
Graaf Gozewijn gevat
 
En dreef hem woedend door de zaal,
 
Wijl Reynout smeekend bad,
 
 
 
Dat Gode toch een weinig rust
 
Zijn vader schenken zou,
 
En met meêdoogenheid en liefd'
 
Zijn deugd gedenken zou.
 
 
 
‘Bedaar, o vader,’ riep hij nog,
 
Met eenen diepen zucht.
 
‘Bedaar, o vader!’ doch de graaf
 
Was reeds der zaal ontvlucht.
 
 
 
En fier en trotsch hief Reynout 't hoofd
 
En greep zijn zwaard en wrong
 
Het in zijn vuist: ‘beef, Diedrik, dit
 
Bestraft uw lastertong!...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken