Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VIII.

Eenige dagen later was alles in rep en roer in de woning van Santafiora. Het meisje, met een hagelblank kleed omgord en met eene kroon van frissche rozen op het hoofd, zat in eenen grooten leuningstoel. Eene zachte vreugde blonk op haar gelaat; met de handen in elkaar geslagen en de oogen ten hemel gericht, zat zij daar als eene jonge bruid, welke haren beminde verwacht, om haar ten altaar te geleiden. Zoo bleef zij eenigen tijd zitten, tot eindelijk de deur des vertreks openging en haar vader binnentrad. De uitdrukking des gelaats van dezen was neèrslachtig en gemakkelijk was het te bespeuren, dat hij alle moeite aanwendde om de droefheid zijner ziel te verbergen en de tranen te wederhouden, welke telkens bereid waren zijne oogen te ontspringen.

‘Mijne dochter,’ zegde de ouderling, ‘alles is in gereedheid, men wacht u.’

Santafiora stond uit haren zetel recht, en hare hand in die baars vaders plaatsende, stapten beiden de kamer uit.

Een aantal rijtuigen stonden reeds aan de woning te wachten.

[pagina 86]
[p. 86]

Santafiora stapte een derzelve binnen en men verwijderde zich. Het meisje zegde inwendig een laatste vaarwel aan de prachtige woning; zij scheen met haren blik als door den muur van den tuin te willen dringen en daar eene plaats op te zoeken, welke haar ongetwijfeld duurbaar moest zijn. Dan de hand op hare borst plaatsende, hield zij eenige stonden de blikken ter neder, als wilde zij met zich zelve in stilte spreken. Nu de pogen weder opslaande, namen hare wezenstrekken de vorige kalme uitdrukking terug en het meisje scheen weder verheugd.

Eene groote menigte volks omringde de rijtuigen en scheen zich als tot het bijwonen van een feest te hebben vereenigd. Tusschen de schaar kon men eenen jongeling ontwaren, die zich op eenigen afstand bevond van het rijtuig, dat Santafiora besloot en gedurig met zijnen blik het lieve meisje scheen te willen opzoeken. Die jongeling was als een krijger van dien tijd uitgedoscht en de pracht zijner kleederen duidde genoeg aan, dat hij eenen boogen post moest bekleeden. Hij was te peerd gezeten en wonderbaar was het om zien hoe vreedzaam hij zijn moedig ros tusschen de menigte deed heenstappen.

De trein vervolgde zachtjes zijnen weg langs den boord der zee, en op eenen zekeren afstand gekomen, vanwaar men in de verte een zwaar gebouw, aan de zee gelegen, zag oprijzen, hoorde men op eens een klokkengelui door de lucht weergalmen. Het was eene eer, welke men den stoet aandeed, want het was tot die plaats dat de rijtuigen naderden. Het hooren des klokkengeluids deed eenen diepen indruk op den vader van Santafiora en de ouderling was genoodzaakt twee tranen van zijne wangen te vagen. Het herinnerde hem den dood zijner gade, welke in het klooster begraven lag, waar hij thans zijne dochter, nog levend, insgelijks ten grave ging bestellen. Het meisje deed alle moeite om haren vader te troosten, doch kon daardoor slechts zijne tranen nog overvloediger doen stroomen. Dan, eindelijk bedwong de ouderling zijn gevoel en, wanneer de trein stilhield, was hij schijnbaar bedaard geworden.

Het klooster van Santorsola was door zijnen vorm en zijne grootte ontzagwekkend. Op eene in het land uitspringende rots tegen de zee gebouwd, werd het reeds eeuwen lang door de baren van de Middellandsche zee bespoeld, zonder dat zijne sterke muren daardoor het minste badden te lijden gehad. Was het beschouwen van het, achterste gedeelte des kloosters ontzagwekkend en verbazend, het voorste was des te

[pagina 87]
[p. 87]

aangenamer en vertroostend voor het oog. Het schoone landschap, welk daar de rijke natuur aanbood, zou het minst dichterlijke hart bekoord hebben. Prachtig beplante dreven, mollige landdouwen, waar de olijf- en vijgenboomen hun rijk loover ontplooiden, waar geurige planten en bloemen den omtrek als met balsemreuken overstroomden, gaven daar als eenen voorsmaak van het zacht en heilig geluk, welk de zusters van Santorsola in die grootsche woning genoten.

De trein hield stil aan de kerk, welke zich naast den ingang van het klooster bevond, en de menigte drong nu bijeen om de bruid des Heeren nog eens van nabij te kunnen beschouwen. Ook de prachtig uitgedoschte krijger had zich dicht bij den ingang geplaatst en was derhalve van zijn ros gestapt, welk hij aan eenen bediende, waarin men insgelijks een' krijgsknecht herkende, had in bewaring gegeven. Indien op dit oogenblik de borst des jongen krijgsmans door geen ijzeren kuras ware bedekt geweest, zoude men bemerkt hebben, dat zijn boezem op eene buitengewoon hevige wijze klopte. Wie hem thans zelfs aandachtig hadde beschouwd, zou hebben bemerkt, dat hij op zijne beenen stond te beven; dat zijne hand stuiptrekkend het gevest zijns zwaren degens knijpte; en, hoe dicht hij ook zijne fluweelen muts op het voorhoofd had getrokken, als dacht hij daardoor zijn wezen gansch te verbergen, hadde men licht door de beweging en de krimpingen zijner gelaatstrekken, door den hoogen blos, die op zijne wangen verspreid lag en door het vuur, dat in zijne oogen brandde, kunnen raden dat de ziel van dien jongen man, op dien stond, hevig geschokt werd.

Het rijtuig, waar Santafiora zich in bevond, werd geopend. De ouderling trad er eerst uit en scheen als bedwelmd; hij zag niets van al wat hem omringde, en was zelfs genoodzaakt den arm van een' zijner bloedverwanten vast te grijpen om niet afgemat ten gronde te zinken. Thans was het de beurt van het meisje om het rijtuig te verlaten; het volk drong nu nog meer dichter en de jonge krijgsman naderde insgelijks tot bij het rijtuig. Santafiora stapte buiten. Eene zachte uitdrukking stond op haar gelaat verspreid en het scheen alsof zij reeds niet meerderaarde toebehoorde; doch eensklaps haar oog op de omliggende schaar latende vallen, werd zij bleek als eene doode en een lichte gil ontvlood haren mond. Zij ging in onmacht ter aarde zinken, indien niet op eens de jonge krijgsman ware toegesprongen, om haar in zijne armen te ontvangen. Niemand dan het bedwelmde meisje hoorde de woorden: ‘moed, mijne lieve Santa!’ uit den mond des jongelings

[pagina 88]
[p. 88]

komen. Santafiora herstelde zich oogenblikkelijk en mompelde: ‘vaarwel, Felice.’ Die woorden ook werden enkel door het oor des krijgsmans opgevat.

Intusschen waren de andere personen toegesprongen; ook de ouderling scheen van zijne diepe verslagenheid terug te komen en op eenen oogwenk was het lieve meisje door hare bloedverwanten omringd en antwoordde op de vraag haars vaders: ‘niets, het is niets, vader, eene lichte ontroering; ik gevoel mij weder sterk.’ De onbekende krijger was reeds achterwaarts getrokken en scheen zich aan de oogen als te willen ontstelen. Ongezien vaagde hij eenen traan van zijne wangen.

Men trok thans den tempel binnen. De priesters stonden reeds aan het altaar, met hunne plechtige gewaden versierd, op de bruid Christi te wachten. Deze stapte aan de hand van haren vader, met de oogen ten gronde geslagen, naar het altaar en liet zich op eene knielbank nedervallen. De godsdienstige plechtigheid nam aanvang.

Felice, wij zullen hem dien naam blijven geven, was mede de kerk binnengetreden en had zich zoo dicht mogelijk bij het altaar tegen eenen pijler geplaatst. Daar bleef hij met de oogen op zijne beminde gevestigd staan en verloor niet eene enkele harer bewegingen. Nu en dan klom een zware zucht uit zijnen boezem, terwijl zijn wezen door zenuwtrekkingen werd aangedaan. Hij bleef de gansche plechtigheid tot het einde toe bijwonen. Nog eenmaal mocht hij den blik des meisjes in den zijnen voelen! Het was de laatste maal, want nu zag hij zijne beminde van hare rijke kleederen berooven! Hij zag hare fijne zijden lokken onder de schaar vallen! Hij zag het meisje met een doodskleed bedekt op den grond liggen, terwijl men het officie der dooden over haar zong, om te doen verstaan, dat zij voortaan voor de wereld gestorven was. Dan zag hij Santafiora weder opstaan, alsof zij tot een nieuw leven terugkwame, en het wit kleed der zusterschap ontvangen. Van dien stond af kon hij den blik zijner geliefde niet meer ontmoeten: hij ook was voor haar gestorven. De jongeling liet alsdan het hoofd op de borst zakken, want bij verstond dat hij geene geliefde meer bezat; ook zag hij niets meer van het overige der plechtigheid. Toen deze geëindigd was, stapte hij met het volk uit den tempel, besteeg zijn ros en verdween als de wind van de plaats, waar hij dit aandoenlijk tafereel had bijgewoond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken