Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 7 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 7
Afbeelding van Volledige werken. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 7

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Des anderdaags kon Niklaas licht bespeuren, dat zijn vriend in eene gelukkigere geestgestemdheid was. De brave jongeling was hierom verheugd en voelde eene tevredenheid in de ziel, alsof hem zelven een groot geluk ware overkomen. Niet zoo tevreden was de Augustijner Pater, leeraar der wijsbegeerte; want hij zag dat Bernhart, die immer met aandacht zijne lessen bijwoonde en gewoonlijk met de grootste kennis over de diepst verborgene dingen der methaphysica kon ergotee-

[pagina 147]
[p. 147]

ren en disputeeren, thans onoplettend was en uit geenen den minsten wijsgeerigen twist kon geraken. De brave professor wist er het zijne niet van te maken en vreesde dat de jongeling, door het diep studeeren, zijnen geest nadeel toebracht. Na het eindigen der klasse zegde hij hem: ‘Bernhart, jongen, gij moet u eenige dagen rust verleenen of gij zult ziek worden.’ - Daar was echter geen' nood voor; want nimmer had Bernhart zich sterker voelen leven dan op dit oogenblik. Het was alsof de muziek eene nieuwe ziel in hem had gestort. Overbodig is het te zeggen, dat de jongeling zich bijna den ganschen dag met zijn geliefd speeltuig bezig hield. Het ging zooverre, dat het baas Van Helen bijna begon te berouwen, dat hij de schuld van het muzikale geschenk was geweest.

Den eersten zondag, die den dag van het geschenk volgde, was baas Van Helen de vespers gaan hooren en Bernhart bevond zich met Gelica alleen te huis. De jongeling bracht weldra zijn snaartuig te voorschijn en kwam zich in de benedenkamer bij Angelica voegen. Deze hield zich voor het oogenblik bezig met - mogelijk voor de honderdste maal, - de legende van Genoveva van Brabant in een oud boek, met fijne gothische letteren gedrukt, te lezen. Zoodra de jongeling echter gezeten was, sloeg zij het boek toe en hield het op hare knieën liggen.

Angelica bezat niet slechts den naam van engel, maar scheen waarlijk een hemelsche geest te zijn op aarde nedergedaald, als om den sterveling, bij haar beschouwen, eenen voorsmaak der eeuwige gelukzaligheid te geven. Haar wezen bezat dit zuiver ovaal, dat den engelen wordt toegeschreven, en hare oogen waren hemelschblauw en glansden van een zacht vuur. Hare wimpers waren fijn en als ze hare oogen bedekten, kon men er geene enkele plooi in aantreffen. Hare wenkbrauwen waren zoo zacht als zijde en hare haarlokken, die slechts in twee strepen naast haar engelenwezen neêrdaalden, om zich achter op het hoofd vast te hechten, bezaten eene blonde kleur gemengd met die zilverblauwe tint, die men in de zomerdraden aantreft. Haar voorhoofd was glad en schoon gevormd en de maagdelijke zuiverheid en reinheid stonden er in glansende trekken op afgedrukt.

Meermalen hadden jongelingen om de hand van Gelica gebeden; doch Van Helen, die niet geerne zijne dochter, zijnen grootsten schat, wilde verliezen, had allen van de hand gewezen, en het meisje was er niet bedroefder om; want reeds lang was heur hart verpand, reeds

[pagina 148]
[p. 148]

lang stond daar een naam onuitwischbaar ingegrift, en die naam was Bernhart.

Na zijne vedel goed gestemd te hebben, bleef de jongeling eenige stonden in bedenking zitten. Hij vestigde zijne doordringende blikken op zijne geliefde en scheen in diepe herinnering verslonden en weggevoerd. Eindelijk greep hij het snaartuig en begon eene soort van toonkundig liefdegesprek. Bernhart wilde zijnen levensloop bij middel van de muziek verhalen.

Het voorspel bestond uit frissche, zoete en blijde tonen, die den geest dwongen aan den dageraad, aan de eerste zoo rijkgekleurde stralen der morgenzon te denken; dan als het leven aan de aarde herschonken wordt, en de bloemen hare kelken openen om het koesterend en weldadig licht op te vangen. Bernhart, bij het voortbrengen dier tonen, dacht aan zijnen geboortestond. Hij beeldde zich in welk blijde oogenblik dit voor zijne ouders moest geweest zijn en wat zachte vreugde er alsdan in hunne gevoelige harten moest gewoeld hebben. Doch eensklaps scheen zijn speeltuig met een zwart krip omhangen; zware hartscheurende klanken stroomden van de snaren en het gevoel, dat zij opwekten, was akelig en verschrikkelijk. Een traan parelde in het blauwe oog van Gelica; want zij verstond wat de muziek wilde zeggen; zij had Bernhart zoo dikwijls over het treurige verlies zijner ouders, onder tranenstorten, hooren spreken en zij wist zoo wél wat uitwerksel die herinnering in 's jongelings ziel te weeg bracht, dat het haar niet moeilijk viel te begrijpen, dat hij thans aan die groote droefheid dacht en wilde doen denken.

De jongeling wachtte eenige oogenblikken. Hij liet zijnen rechter arm machteloos met den boog in de hand naar den grond hangen, vestigde zijne blikken op het gevoelige wezen van Gelica en vaagde eindelijk eenen traan uit het oog.

Na eenige stonden ging hij weder voort en nu drukte het speeltuig iets uit, dat bijna onverklaarbaar was; het beduidde de wisselvalligheden, waaraan zijne kindschheid blootgesteld was geweest, de wederwarigheden, waartegen hij, nog jong en zwak, had moeten kampen. Slechts nu en dan hoorde men eenen vroolijken toon van het speeltuig rollen en dit waren als de schaarsche vreugdestralen, die nu en dan de duistervolle levensbaan des jongelings verlicht hadden en, als het ware, hadden moeten dienen om zijnen wankelenden moed te ondersteunen. Eindelijk werd de muziek in eenen blijden

[pagina 149]
[p. 149]

zang, vol zoet gekoos en streelende hoop, herschapen. Het waren de stonden van geluk, die de jongeling van het begin zijner liefde beleefd had. Verzuchtingen, die tot den hemel schenen door te dringen, geestdriftig gevoel en heilige uitstortingen ontdekte men in de zalige harmonie, en Gelica verstond zoo goed wat de ziel van Bernhart op dien stond haar wilde doen kennen, dat zij, met eenen lichten blos op de wangen, de hand aan haren geliefde toereikte en hem zegde:

‘Genoeg, Bernhart, genoeg, gij schokt mijne ziel te fel.’

‘Mijne Gelica!’ was het antwoord, ‘mijn eenig heil, Neen, het is vastgesteld! niet langer kan ik mijne gevoelens verbergen; gij zult mijne gade worden. Niets is bekwaam mij in mijn geluk tegen te werken!’

Op dit oogenblik werd de ijzeren hamer van de voordeur opgelicht en een zwaar geklop kwam een einde aan de samenspraak der twee geliefden stellen. Het meisje ging, met het leven van Genoveva van Brabant in de hand, de deur voor haren vader openen. Intusschen was Bernhart spoedig met zijn speeltuig naar zijne kamer getrokken en daar gekomen, greep hij pen en papier en schreef in drift het volgende briefje:

‘Eerwaarde en beminde Oom.

 

‘De mensch in de wereld moet den staat aannemen, die hem door God bestemd is. Ik heb niets verwaarloosd om dengenen te leeren kennen, welke mij door de Voorzienigheid mocht toebeschikt zijn en heb eindelijk de verzekering bekomen, dat ik voor de wereld en niet voor het geestelijk leven geboren ben. Niet langer wil ik u verzwijgen dat dit besluit vaststaat en dat noch geweld noch uitzicht op fortuin mijn voornemen kunnen doen veranderen. En om het u alles te zeggen, waarde oom, ik bemin Angelica; zij weigert mij niet en zij zal mijne echtgenoote worden.

 

Uw zeer verkleefde en teerbeminnende neef.

‘Bernhart.’

 

Een half uur later was dit briefje aan den eerweerden oom overhandigd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken