Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brieven van Sophië aan mr. R. Feith (1807)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brieven van Sophië aan mr. R. Feith
Afbeelding van Brieven van Sophië aan mr. R. FeithToon afbeelding van titelpagina van Brieven van Sophië aan mr. R. Feith

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.45 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven van Sophië aan mr. R. Feith

(1807)–Johannes Kinker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

Derde brief.

[pagina 31]
[p. 31]

Aan Mr. Rhynvis Feith.
Derde brief.

 
‘Nu nog een vraag.’ Welaan, ik zal u antwoord geven:
 
Want, om die vraag alleen, hebt gij het boek geschreven;
 
Al de andre zijn er slechts de rand en 't lofwerk om.
 
Nu volgt het grootst geraas: het geldt hier 't Christendom.
[pagina 32]
[p. 32]
 
Daar zult gij 't hebben. - ‘Wat zou kant? Hij is geen Christen,
 
Zelfs ernst borowskiGa naar eind(1.) komt hem dezen naam betwisten:
 
Lees maar 't postscriptum van mijn Brieven. - Al te waar!
 
Zijn stelzel brengt de kerk niet weinig in gevaar.’
 
 
 
Maar feith! - foei 't schaamt zich: 'k wil er langer niet van hooren!
 
Eerst spreekt gij vriendlijk met den man, geheel van voren;
 
En nu pakt gij hem in 't geniep van achtren aan.
 
Van voren zijt gij 't kwijt; beken dit eerst! Welaan!
 
A bas l'auteur! - Geknield! de handjes opgeheven!
 
Nu goed! - Maar doe het dan nooit weêr van al uw leven.
 
Nooit weêr van voren: van ter zijde, (dat is goed)
 
Of gantsch van achtren; maar daartoe ontbreekt u moed.
 
Gij wilt verlicht zijn, of ten minste dit nog heeten.
 
Gij spreekt van semler,Ga naar eind(2.) maar wat zegt u, uw geweten?
 
Volgt gij nog d'ouden trant van over honderd jaar'?
 
Och neen; aan deze zijde is 't ook met u niet klaar.
 
Gij spreekt voorzichtig en vermomd; maar naar de letter,
 
(Wees openhartig feith) gij waart reeds lang een Ketter;
 
Maar gaat in alles, wat gij doet, ten halve voort.
 
 
 
Verlichter dan gij weet, maar in de wieg gesmoord,
 
Wilt ge aan twee Goden, rechts en links, uwe offers brengen,
[pagina 33]
[p. 33]
 
Maar denkt gij, dat men dit zoo ligtlijk zal gehengen?
 
Den Mammon dienen en den God der reden ook?......
 
 
 
Kant scheidde meer dan gij het vuur van damp en rook;
 
Maar mag hij daarom, niet als wij, een Christen wezen;
 
Om dat hij niet, als gij, in 't heilig boek wil lezen?
 
Kant deed het geen hij moest: gij doet het geen gij durft;
 
Uw schaapjes zijn doch wit, noch zwart; maar bont en schurft.
 
 
 
Gij zegt: ‘wij zijn te trotsch om meerder licht te wachten
 
Zich zelf genoeg, durft onze rede een' God verachten.
 
Aan de Openbaring zijn wij slechts in schijn verkleefd,
 
Wanneer zij instemt met het geen de rede geeft.’
 
Het eerste is laster, feith; ook hebt gij 't zelfs weêrsproken.
 
Ik zie het duidlijk in: gij zoekt mij op te stooken;
 
En in het laatste zijt gij ook niet voor de vuist.
 
Gij hebt maar zoo ter loops uw schrijvers doorgepluist.
 
Wij zoeken in het boek, waar aan gij ons doet kleven,
 
Al wat het zuiver woord ons daar in heeft gegeven.
 
Gij ziet, wij houden 't met de broeders van Sint Jan. -
 
Hoe leest gij toch, Mijnheer? Hoe onderzoekt gij dan?
 
Hoe noemt gij zoo'n manier van doen - en op uw jaren....
 
‘Ik heb de ledigheid dier Wijsbegeerte ervaren,
[pagina 34]
[p. 34]
 
(Zegt ge aan het einde van uw' brief; en voegt er bij:)
 
‘'k Nam op den rand van 't graf, de proef van haar waardy.
 
Nu wordt mij alles klaar: (gij deedt mij waarlijk beven.)
 
Dien derden Brief hebt ge in ijlhoofdigheid geschreven.
 
‘Het kunstigst Postulaat voldeed niet in den nood:
 
Ik eischte zekerheid bij 't naadren van den dood.’
 
Bij 't naadren van den dood? - Gij leeft toch wil ik hopen?
 
De deur der zekerheid ging nog niet voor u open?
 
Dat laatste vat ik niet. Volkomen zekerheid?.....
 
Gij spreekt als iemand, die het reeds heeft afgeleid.
 
Ook zegt ge: ‘is 't redelicht in 't Postulaat gehuldigd,
 
Het meeste van zijn kracht aan 't Christendom verschuldigd.’
 
Ei lieve! aan 't Christendom? Hoe kwam er plato aan?Ga naar eind(3.)
 
Waar haalden 't cicero, waar socrates van daan?
 
Die Heidenen nogtans geloofden 't, zou ik zeggen? -
 
Gelooven is hier meer dan stellen of weêrleggen;Ga naar eind(4.)
 
Maar gij, weet gij het dan? - Hoe kwam het u in 't hoofd?
 
De Kerk zelfs weet het niet: genoeg, als zij 't gelooft.
 
Hier moest ik u - maar 'k zal 't meêlijdig laten blijven, -
 
Den achtbren baard, met zeep, tot onder de oogen wrijven. -
 
Och, had gij socrates en plato niet genoemd:
 
Gij leest het vonnis voor, waar meê ge u-zelven doemt.
eind(1.)
Om te bewijzen, dat kant geen Feithiaansch Christen geweest zij, was het niet noodig zulk een dik boek in rijm en prosa te schrijven. Kant's Godsdienst binnen de grenzen der blote rede was meer dan voldoende om dit aan te toonen. Maar dat hij daarom zoo erg verketterd en uit den kring der Christenen geheel uitgesloten, ja dat daarom zijn stelzel van 's lands Hooge Scholen verbannen zou moeten worden, klinkt wonderlijk in den mond van iemand, die zich (op welke gronden laat ik daar) gedwongen vindt te erkennen; “dat kant over vele stukken een schoon licht verspreid heeft, zoo, dat men, ook als Christen, er het zijne uit nemen en er zijn eigen stelzel door verrijken en verbeteren zou kunnen.” (naschrift pag. 179.) De Dichter gelooft dat het niet noodig zij “te herinneren, dat kant, bij al zijn' lof, welken hij hier en daar aan het Christendom toezwaait, ophoudt een Christen te zijn, dewijl men in zijn hart overtuigd moet wezen, dat kant, noch aan de Goddelijke zending van jesus (in den gewonen, natuurlijken (?) zin), noch aan zijne opstanding uit den dooden, noch over het algemeen (?) aan eenige bovennatuurlijke Openbaring, geloofd zou hebben.” Maar wie geeft hem toch het recht om de grenzen, achter welke het Christendom ophoudt, te bepalen? Maken dan deze drie stukken den geest van het Christendom uit? Zijn zij zelfs wel het geloof, dat bij de rechtzinnigsten op den voorgrond geplaatst wordt, of slechts een geschiedkundig geloof? Verstaat feith zich - zelven wel, als hij van eene Goddelijke zending in den natuurlijken zin spreekt?
Maar gesteld al eens dat kant eene hardnekkige ongeloovige geweest zij, wat heeft zijn wijsgeerig stelzel, dat, wanneer het dit waarlijk zijn zal, alleen op de rede en op geen ander gezach gegrond mag zijn, er mede te maken? Toen de Moederkerk de Philosophie van aristoteles op hare Universiteiten duldde, was zij vrij wat verdraagzamer dan de Heer feith; en aristoteles was toch maar een ongedoopte Heiden, die niet als kant (volgens het getuigenis van borowski) van zijne Moeder eene vrome Christelijke opvoeding genoten had. Wanneer het zoo verr' met de verlichting gekomen is, dat de Wijsgeerte niets meer dan een slaapmuts voor deze of gene Godsdienstige begrippen zijn moet ('t welk de Hemel nog lang verhoede) dan zou de Zwolsche ieveraar in aanmerking kunnen komen; maar zoo donker ziet het er nog niet uit.
eind(2.)
Men leze (pag. 196, 197, 198 en 199 zijner aanteekeningen) om te zien; dat bij den Heer feith het bloed kruipt, daar het niet gaan kan.
eind(3.)
Waar geeft dan toch de Openbaring, niet door gezach, maar voor 't redelicht alleen, drangredenen of kracht ter ondersteuning van 't postulaat der onsterflijkheid?
eind(4.)
Ook bij kant is gelooven meer dan weten. Waar is immer een Kerkgenootschap geweest, dat hier van weten, eigenlijk gezegd weten, gesproken heeft?

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken