Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brieven van Sophië aan mr. R. Feith (1807)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brieven van Sophië aan mr. R. Feith
Afbeelding van Brieven van Sophië aan mr. R. FeithToon afbeelding van titelpagina van Brieven van Sophië aan mr. R. Feith

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.45 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven van Sophië aan mr. R. Feith

(1807)–Johannes Kinker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

Vierde brief.

[pagina 39]
[p. 39]

Aan Mr. Rhynvis Feith.
Vierde brief.

 
Dus, rhyntje, een man als gij behoeft veel meer dan wenken
 
Om eerst te zien en dan 't geziene door te denken.
 
Beroepen we ons niet meer op uw gezond verstand. -
 
Vaarwel! vaar eeuwig wel! Maar nog één woord van kant.
[pagina 40]
[p. 40]
 
't Is waar, 'k ontveins het niet, de Heeren Kantianen,
 
Die van het nieuwe licht zich beurtlings scheppers wanen,
 
Zijn onophoudlijk met elkander in de weêr. -
 
Dees klimt omhoog en die valt plompverloren neêr.
 
De een gaat met fichte en die met schelling verder zwerven;
 
En 't schijnt er op gezet om alles te bederven.
 
't Lijkt wel de bajert in het eerste tijdsgewricht. -
 
Och feith, 't wachtte alles naar uw roepstem: daar zij licht!
 
Gij kunt er veel aan doen. Dat volk heeft rare knepen:
 
Zij zeggen 't nog: ‘Gij hebt den meester niet begrepen.’
 
En was het dat nog maar! - Gij weet de helft nog niet,
 
Om dat gij alles door den bril van reinhard ziet. -
 
 
 
Hoe vele hebben niet het leerschool weêr verlaten,
 
Die om het ding aan zich, deze om de Postulaten?
 
De een wil er drie, die twee, een andere maar één;
 
Een vierde spreekt geen woord, maar loopt balöorig heen.
 
't Lijkt veel naar d'ouden nacht, gedaantloos zonder orden;
 
En, daar gij 't school verlaat, wat zal er nu van worden.
 
Ik heb er een gekend, die zonder Postulaat
 
En zonder noumenon alleen liep langs de straat;
 
En ook weêr anderen, die op bun blote knieën,
 
Niets baden, dan, ‘Verlos ons van de Antinomiën!Ga naar eind(1.)
[pagina 41]
[p. 41]
 
Wat zou, naar uw begrip, toch de oorzaak daar van zijn?
 
't Zelfde als bij u - te veel transcendentale schijn. -Ga naar eind(2.)
 
Dit alles is nu zoo; wie zal dat hasplen prijzen! -
 
Maar allerbeste vriend, wat zal dat nu bewijzen? -
 
Ik bid u, maak hier toch geen overhaast besluit:
 
Het ziet er met uw leer geen greintje beter uit.
 
Het gaat gewonelijk met menschelijke zaken,
 
Als met de geestlijke in het vak van kettermaken.
 
GidsGa naar voetnoot(a) is hier altijd niet, die tot de waarheid leidt,
 
Een zekre maat van geest en van diepdenkendheid?Ga naar eind(3.)
 
Ach zoo Maat gids u slechts één lesje had gegeven,
 
Dan hadt gij 't geen nu volgt zoo plat niet nageschreven
 
Uit la confession du pere savoyard. -
 
In welk een' geest toch spreekt die goede pater daar?
 
Wil hij de waarheid der geschiedenis bewijzen,
 
Of slechts de heiligheid van 't schoonste voorbeeld prijzen.
 
Is 't hier rousseau, die spreekt, gelijk gij ons verhaalt,
 
Of is 't een Priester, die door heilig vuur bestraald,
 
Alleen de zedeleer eens wijzen wil doen eeren?
 
Tot welk geloof wil hij zijn' leerling hier bekeeren? -
 
Nu hebt gij indedaad meer kwaad dan goed gedaan:
 
Gij blijft in 't midden van zijn Priesterstelzel staan,
[pagina 42]
[p. 42]
 
Juist bij het woord, daar gij het tegendeel zoudt vinden.Ga naar eind(4)
 
Is dit vertrouwelijk gehandeld met uw vrinden?
 
 
 
Gij zoekt de waarheid in der schrijvren simpelheid.
 
Zoo zocht ik kant bij u, en vond niets meer dan feith.
 
't Gewijde boek, waarop uw Priester 't oog laat vallen,
 
Beschouwt hij als door één' ontworpen niet door allen.
 
Hij vindt er, schijnt het, het mistieke eenvoudige in,
 
Een kern die heilig is, met een' verborgen' zin.
 
Hij zocht: wij zoeken ook; maar of hij heeft gevonden,
 
Dat is een andre vraag. - Thans spreek ik van uw zonden
 
Niet van de zijne. - Ja, wanneer een kind verhaalt,
 
Dan stel ik zulks niet op zijn reekning als hij dwaalt;
 
Maar zoud gij 't daarom maar terstond voor waarheid houên,
 
En stellen in den toon van 't kind alleen vertrouwen?
 
Gij zoekt hier, met verlof, te weinig of te veel,
 
Gij zoekt naar deelen, en wij zoeken naar 't geheel.
 
Die bij het geen gij hebt gezegd, rousseau gaat lezen,
 
Zal na het lezen van uw noot verwonderd wezen,
 
Dat gij hem zulk een brok durft stoppen in zijn hand,
 
't Geen afgescheurd iets lijkt, maar wegkrimpt in 't verband?
 
Ten allerbeste wordt uw' arbeid overbodig,
 
Men heeft wel hulp, maar zulk een schrale hulp niet nodig.
eind(1.)
Onder alle de Schrijvers, welke zich tegen de leiding der gedachten, waar aan de Kritiesche Wijsgeerte haren oorsprong verschuldigd is, verklaard hebben, is er voor zoo verre mij bekend is, nog niemand geweest, die opzettelijk tegen het meesterstuk van denkkracht, de oplossing der redenstrijd met zich zelve, in de Antinomien, opgetreden is. Dit moet ieder, die tot in den geest dier Wijsgeerte ingedrongen is ten hoogste verwonderen: dewijl deze oplossing en de fleutel tot dezelve, het verheven en eenige standpunt is, waaruk deze Wijsgeerte beschouwd moet worden. Met deze oplossing staat of valt dezelve. Het was dan der moeite wel waardig geweest, haar, wanneer men er kans toe gezien had, van deze zijde aan te vallen. Het niet helder inzien en duidelijk verstaan dezer oplossing heeft wel het meeste toegebracht tot de onëenigheden der nieuwe, nieuwere en nieuwste Wijsgeeren; en het ware wel te wenschen, dat een scherpzinnig denker, die tevens het vermogen bezat om zijne denkbeelden scherplijnig en met klaarheid uiteengezet in eenen bevattelijken stijl voor te dragen, deze oplossing op nieuw beärbeidde. Al wie zich deze oplossing klaar, aanschouwelijk klaar, voor den geest kan brengen, zal het motto van jachmann betrekkelijk kant:
 
Nil majus generatur-ipso,
 
Nee viget quidquam simile aut secundum.
zoo overdreven niet vinden, als de Heer feith dit (pag. 194.) schijnt te doen. Doch de Zwolsche Dichter heeft in zijne brieven genoeg getoond, op welk eenen verren afstand hij altijd gebleven is van dit gezichtspunt in den geest der Wijsgeerte, welke hij uit andere bij stukken en brokken, en dat nog maar zeer oppervlakkig, heeft leren kennen.
Behalve het aangehaalde in mijne aanteekeningen op den tweeden brief, behoort men slechts het staaltje dat de Dichter van zijne oordeelkunde (pag. 53.) geeft, in overweging te nemen, om te kunnen beslissen hoe veel recht hij heeft, om er zich over te beklagen, dat men hem in Duitschland toevoegde (pag. 118.) ‘Gij hebt den Meester niet begrepen.’
Bij dit staaltje wil hij kortelijk (want hij gebruikt er slechts eene halve bladzijde toe) onderzoeken, of kant een Idealist geweest zij. Nu zijn er zekerlijk verscheiden plaatsen in de Cr. d. rein. Vern. en der Urth. welke, afzonderlijk genomen den, Heer feith zouden hebben kunnen dienen, om het bevestigende van deze vraag, waarschijnlijk te maken, en dus aan zijn oordeel deswegens eenig gewicht bij te zetten; maar nu verkiest hij daartoe juist eere plaats uit de amph. der refl. begr. welke tegen zijne bedoeling geheel en al inloopt; die nam. waar bij kant zegt ‘dat het verstand zich de dingen aan zich slechts denkt als transcendentale objecten, die de oorzaken der verschijningen (zinnewezens) (en dus zelfs geen verschijningGa naar voetnoot(*)) zijn; en (dus) noch als grootheden, noch als realiteit, noch als zelfstandigheden gedacht kunnen worden, (wijl deze begrippen altijd zinnelijke formen vorderen, waar door zij voorwerpen bepalenGa naar voetnoot(*)) van welke het daarom geheel onbekend is, of zij in ons, of buiten ons ook aantetreffen zijn; of zij met de zinnelijkheid te gelijk weggenomen worden, dan wel als wij deze wegnemen, noch overig blijven zouden.’
Die van kant dus niet anders gelezen had dan deze woorden, zou daaruit moeten besluiten, dat hij wel verre van een idealist te zijn, integendeel een dubbele reälist ware, die niet slechts aan de zinnewezens grootheid, werkelijkheid en zelfstandigheid toekende, maar noch bovendien, een' transcendentalen grond als bovenzinnelijke oorzaak van derzelver verschijning aannam. De Heer feith ondertusschen heeft gemeend er het tegenovergestelde uit te moeten afleiden, volgens eene logica, die eenig in zijn soort is.
Ondertusschen heeft hij toevallig gelijk: kant is een idealist, wel te verstaan een transcendentaal idealist, op gronden die feith duidelijk aantoont niet te verstaan. Hoegrootheid, werkelijkheid, zelfstandigheid enz. kunnen wij alleen uit hoofde van den onderwerpelijken aard onzer kennis, op dingen in ruimte en tijd toepassen. Door beide deze formen verkrijgen deze dingen hun bestaan als verschijnzel, en wat zij buiten hunne verschijning mogen zijn, is een vraag, die ons alleen in zoo verre op het noumenon wijst, als wij dit laaste tot een begrenzend begrip behoeven. Vindt de Heer feith dit nu donker en dubbelzinnig; dan moet hij het den Kantianen toch niet euvel opnemen, dat zij zich ten uiterste moeten verwonderen, wanneer hij op eene andere plaats zegt, dat hij kant voor een groot denker houdt, dat hij meenig lichtstraaltje van hem opving, en het met hem eens is waar hij afbreekt: want met dit transcendentale idealismus is dit geheele wijsgeerige stelzel van kant, en wel voornamelijk wat de afbraak aangaat, verbonden. Dit transcendentale idealismus is de sleutel of wel de passepartout der antinomien, waaraan de meeste zich, zonder het te begrijpen, geërgerd hebben.
voetnoot(*)
Deze woorden heeft de Heer FEITH overgeslagen, waarom weet ik niet.
voetnoot(*)
Deze woorden heeft de Heer FEITH overgeslagen, waarom weet ik niet.
eind(2.)
Geboren door hetzelfde gebrek aan onderscheiding in de vorige aantekening aangewezen. Door namelijk bestaan, zelfstandigheid enz. van ruimte en tijd te isoleeren, waartoe het formele dezer stambegrippen aanleiding geeft, en waar door wij dus b.v. aan realiteit buiten ruimte en tijd gaan denken, zonder in te zien, dat wij in dat geval met ledige begrippen spelen.
voetnoot(a)
Wie is toch die zekere maat gids?
eind(3.)
‘Niet altijd is hier gids, die tot de waarheid leidt, Een zeekre maat enz.’
Die zeekere maat gids (lees een gids) vertoont zich maar al te schaars in deze Brieven.
eind(4)
Waar de Heer feith (pag. 129.) zijne aanteekening in 't midden van een (§) afbreekt, vervolgt de vicaire savoyard op deze wijze: ‘Dit zelfde Evangelie is, met dit alles, opgevuld met ongelooflijke zaken, die de rede geweld aandoen, en die geen mensch, met gezond verstand bevatten of aannemen kan. Wat moeten wij in 't midden van alle deze tegenstrijdigheden doen? Zedig en bedachtzaam zijn, mijn kind; in stilte eerbiedigen 't geen wij noch verwerpen noch begrijpen kunnen, of zich vernederen voor dat grote Wezen waaraan alleen de waarheid bekend is.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken