Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen) (1800)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
Afbeelding van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)

(1800)–Willem Kist–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Derde hoofdstuk. De gelaatkunde.

Het zou bijna een wonderwerk geweest zijn, indien de Grieken, die zich zoo zeer hebben beijverd om de verborgenste schuilhoeken van het menschelijk hart te leeren kennen, het uitwendige zoo geheel hadden veronachtzaamd, te meer, daar 'er niemand leeft, hoe dom hij ook zij, die niet, zonder het zelfs dikwils te weeten, eenig duister gevoel heeft der Gelaatkunde: elken onbekenden, dien hij voor het eerst met opmerkzaamheid ziet, beöordeelt hij stilzwijgend, hij gevoelt of achting voor hem, of onverschilligheid, of afkeer. De dieren zelfs, de honden inzonderheid, toonen in die kunst geene vreemdelingen te

[pagina 106]
[p. 106]

zijn; zelden koomen zij bij iemand, of vleien denzelven, die zij gevoelen of opmerken, dat hun vijandig is; gestaadig is hun oog op hunnen meester gevestigd, zijn de trekken van zijn gelaat norsch, en onvriendelijk, zij durven zich naauwlijks verroeren, of beweegen; doch zijn de rimpels van het voorhoofd opgeklaard, met welk eene vreugde likken en streelen zij als dan hunnen weldoener.

Hoe zou het dus mogelijk kunnen geweest zijn, dat de Grieken daar niet met opzet over zouden hebben gedacht en geschreven: men behoeft 'er ook niet lang naar te zoeken, daar een der beroemdste mannen der oudheid, aristoteles namentlijk, een gansch boek over de Gelaatkunde nagelaaten heeft. Het zou te veel tijd vereischen, en mijn geheugen zou te kort schieten, indien ik op orde wilde verhaalen, wat hij daaromtrent heeft aangetekend: alleenlijk zal ik zeggen, dat hij tot het onderwerp der Gelaatkunde stelt: het geheele ligchaam van den mensch, en deszelfs beweegingen en gebaarden, vervolgens de couleur, de stem, het hair zelfs niet uitgezonderd: daar na betoogt hij, dat de ziel en het ligchaam te samen lijden; wanneer het ligchaam smerten gevoelt, wordt de ziel daar door mede aangedaan; wanneer de ziel wordt gefolterd, is het ligchaam mede aan onaangenaame gewaarwordingen onderhevig, welke aandoeningen voor een opmerkzaam en geöefend beschouwer zichtbaar, en verstaanbaar zijn.

[pagina 107]
[p. 107]

Terwijl ik hier van spreeke, herinner ik mij bij sextus empiricus ook geleezen te hebben, dit, of een diergelijk gezegde: dat de ziel van den mensch op de trekken van het gelaat staat uitgedrukt, gelijk door de Gelaatkunde geleerd wordt, waar uit blijkt, dat de Gelaatkunde reeds toen ter tijd tot een systema gebragt was. Ik wil hier nu niet spreeken van meenigvuldige dusdaanige gezegdens van hippocrates; noch van theophrastus; noch zelfs niet van homerus een der oudste Dichters, gelijk ulieden bekend is, noch ook van salomo, den wijsten aller Koningen, want dan zou dit gesprek tot in den nacht moeten worden uitgerekt, alleenlijk zal ik kortelijk ook eenige plaatsen uit de Latijnsche Schrijvers aanhaalen, waar uit men zien kan, dat de Gelaatkunde even zoo min onbekend was te Rome, als in het alom vermaard Athene.

Ten tijde van cicero, gelijk hij op meer dan eene plaats zegt, was 'er reeds een berucht gelaatkenner, die het karakter en zeden der menschen uit hun ligchaam, gelaat, gebaarden en gang kon opmaaken. seneca schrijft aan lucilius, dat hij onkuische, schaamtelooze, ondeugende, of dwaaze menschen kende aan hun gang, aan hunne gebaarden, uit hunne gezegden, uit het draajen hunner oogen, of uit hun lagchen, of uit de trekken van hun gelaat, en houding.

Gellius verhaalt van pythagoras, dat hij nooit eenig jongeling toegang gaf tot zijne lessen,

[pagina 108]
[p. 108]

denwelken hij niet eenige oogenblikken te vooren beschouwd had, en eenige gissingen omtrent zijn karakter, zeden en verstand, uit zijne gelaatstrekken en gestalte, had opgemaakt. Om niet te verveelen, zal ik nog maar kortelijk iets zeggen, het geen mij voorstaat bij suetonius geleezen te hebben: dat een zeker theodorus gadareus een leermeester van tiberius nero uit het gelaat en houding van zijn leerling had opgemaakt, dat hij zeer ongevoelig was en geneigd tot groote wreedheid; en de uitkomst, helaas! heeft tot ontzetting der menschheid deze voorspelling al te zeer bevestigd. Hoe schoon beschreef deze suetonius het karakter van octavianus augustus; het zij hij sprak, zegt hij onder anderen, of zweeg, zijne gelaatstrekken waren zacht, en minzaam, zoo dat een der aanzienlijkste inwooners van Gallië onder zijne vrienden openlijk beleed, dat hij daar door weerhouden was in zijn voorneemen, om hem bij het overtrekken der Alpen van boven van den top van het gebergte in de diepte ter neder te storten. Die zelfde Schrijver verhaalt, dat augustus heldere, doordringende oogen had, en dat het hem vermaak deed, wanneer hij bemerkte, dat iemand, die hem aanzag, zijne oogen moest nederslaan, even als men zijne oogen gewoonlijk nederslaat voor den schitterenden glans der Zon.

Alle de aanweezige luisterden nog met ingespannen aandacht, toen van zon reeds geëindigd had met spreeken. De jonge Heer bekende met

[pagina 109]
[p. 109]

een blos op zijne wangen, en al staamelende, dat hij zulks niet geweeten had, en dat hij nog nooit eenen van die Schrijvers had geleezen, maar dat hij daar mede terstond een aanvang zou maaken, dewijl hij dagelijks meer en meer bespeurde, dat deze de eenige bronnen waren, waar uit men putten moest om deelgenoot te worden der waare en grondige geleerdheid, als mede om het hart, het verstand, en den smaak te vormen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken