Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen) (1800)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)
Afbeelding van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (2 delen)

(1800)–Willem Kist–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vierde hoofdstuk. De eerste Christen Kluizenaars.

Twee Heeren uit dat gezelschap, welke het meest vermaak schepten in de gesprekken van van zon, vroegen, of zij de eer mogten hebben de reizigers de Abtdij der Witte Heeren, en nog eenige andere Kloosters te laaten zien; dit werd bereidwillig aangenomen, men vertrok. De Baron verwonderde zich boven maate over de pracht, welke in die Abtdij werd gevonden, over het kostbaar gastmaal, het welk hij toebereid zag, over den geurigen wijn, welke hun werd toegediend, en met niets anders kon vergeleken worden dan met den Nectar, welke ganimedes den Goden schonk; voorts over den glans van vergenoeging, welke op het gelaat der Geestelijken verspreid lag, als mede over hunne wel door-

[pagina 110]
[p. 110]

voede ligchaamem. - Welk een onderscheid, riep barend telkens uit, tusschen hen, en de arme ongelukkige zielen van Apostelen! konden deze hunne hoofden eens uit het graf opheffen, hoe zeer zouden zij over hunne opvolgers verbaasd staan!

Daar na bezochten zij andere Kloosters van minder aanbelang. Hier op deeden zij eene schoone wandeling langs de vermaakelijke oevers der Schilde: de gesprekken gingen over het geen zij in de Kloosters hadden gezien, en opgemerkt: niets liever, zeide de Baron, wenschte ik te westen, dan welk schepsel toch het eerst op de gedachten is gekoomen, om zich zoo van de waereld en van de heilzaame inrichtingen der Natuur af te scheuren, en een eenzaam leven te gaan leiden tusschen vier hooge akelige muuren. van zon bood zich aan, indien het gezelschap zulks begeerde om een kort verslag te doen van den eersten oorsprong der kluizenaaren en van alle geestelijke gestichten.

Ieder bad om strijd, dat hij hun dit vermaak niet zou misgunnen; de Baron drukte zijn hand van blijdschap, en zeide, dat hij hem geen grooter genoegen kon geeven, want dat dit een zaak was, waar naar hij reeds langen tijd gewenscht had. Laat ons dan op gindschen bank gaan nederzitten, zeide barend, die reeds heigde van vermoeidheid; zij liepen derwaarts, waarop van zon zijn verhaal aldus begon:

Onder de Romeinsche Keizers waren de Chris-

[pagina 111]
[p. 111]

tenen zeer gehaat en veracht, eensdeels, dewijl zij zich van de Romeinen afzonderden, en hunne schouwspelen en openbaare vermaaken ontvlooden; aan den anderen kant, om dat zij weigerden van het vleesch te eeten, het geen in de vleeschhuizen en openbaare markten verkocht werd, uit angst, dat een gedeelte van zulk een geslacht rund aan de afgoden kon geöfferd zijn. De Romeinen beschouwden zulk eene handelwijze als trots en eigenzinnig, en dewijl de Christenen zeer dikwils, en met eene groote meenigte, zamenkomsten hielden, vermoedden zij, dat zij iets nadeeligs tegen den Staat berokkenden. Men begon hun dus te vervolgen, men stelde uit afkeer alle misdaaden, welke 'er gepleegd werden, op hunne rekening. Wilden zij dus niet onrechtvaardig gestraft en vervolgd worden, moesten zij zich met de vlucht van het Romeinsch gebied verwijderen.

Veelen dus de mishandelingen moede, en haakende naar de vrijheid, vlooden naar de Woestijnen, alwaar zij, schoon in de drukkendste armoede echter vrij en onvervolgd leefden. Onder de eerste van deze Christen Eremieten of Kluizenaars bevond zich een rijk en kundig jongeling, met naame paulus, deze mede gefolterd door de onderdrukking der Heidenen, ontweek hunne vervolgingen, en verbergde zich op een afgelegen en onbewoond gebergte in een spelonk, waarin hij, gelijk men verhaalt, tot den hoogen ouderdom van honderd en dertien jaaren zou ge-

[pagina 112]
[p. 112]

leefd hebben. Geduurende dit eenzaam, afgescheiden leven, had hij niets anders geëeten dan de vrucht der Dadelboomen, en niets anders gedronken, dan het water uit een bron, welke niet ver van zijn spelonk zijnen oorsprong nam.

De tweede Kluizenaar, welke onzen aandacht verdient, was de alom bekende antonius, de zoon van eenen welgestelden Landman in Egypte: deze Zwartgallige jongeling ontweek reeds in zijne eerste jeugd het gezelschap van alle zijne tijdgenooten; hij zwierf meest altoos eenzaam op afgelegen wegen om, en na den dood van zijne ouders deelde hij zijne erffenis onder zijne bekenden en den armen, en begaf zich naar verafgelegene woesteneiën.

Hier vond hij een zeer oud bouwvallig en onbewoond Kasteel, in het zelve nam hij zijn intrek; hij voedde zich enkel met brood en water, en bragt, zonder zelfs die geenen te willen zien, welke hem tweemaal in het jaar brood bragten, twintig jaaren achter den anderen in eene akelige eenzaamheid door. Eindelijk dit treurig leven moede, zocht hij het gezelschap der menschen weder op; hij lokte veele zwervende Eremieten, welke zijn voorbeeld gevolgd waren, tot zich; zij bouwden te samen kleine geringe wooningen van stroo, en teenen, welke zij Monasteria noemden.

De levenswijze van antonius echter, hoe zeer hij meer gezellig was geworden, bleef zeer gestreng, hij vastede dikwils twee, drie en meer

[pagina 113]
[p. 113]

dagen; wanneer hij at, gebruikte hij niet meer dan eenige weinige oncen verdroogd brood met zout: op zijn ligchaam droeg hij een hairen kleed, over het zelve hing, in plaats van een mantel, de vacht van een Schaap; zijn hoofd overdekte hij met eene groote kap. Gewoonlijk sliep hij op een biezen mat, en zeer dikwils op den blooten grond. Veeltijds bragt hij de nachten al waakende en biddende door, of stond, na een weinig gerust te hebben, midden in den nacht op om zijne gebeden te vervolgen.

Na verloop van eenigen tijd stroomden 'er van alle kanten nieuwsgierige menschen naar de verblijfplaats van antonius, om een man met eigen oogen te zien, van welken men alomme zoo veel hoorde verhaalen. Om dit te ontwijken vertrok hij heimelijk naar eenen berg in eene woestenij, niet verre van de Roode Zee gelegen.

Aan den voet van dit gebergte stroomde een helder beekje, welkers oevers belommerd werden door reien van schoone Dadelboomen. Om zich zelven nu in dit afgezonderd leven niet te verveelen, plantte hij wijngaarden, hij stak den vruchtbaarsten grond voor een tuin af, welken hij zelfs bewerkte.

Vermoeid van den ongewoonen arbeid, bragt hij onder aan den berg den overigen tijd al biddende door; somtijds verwisselde hij van woonplaats, en klom naar den kruin des bergs, alwaar hij in de rotsen een hol had uitgehouwen.

Even voor zijn dood bevong hem de lust om

[pagina 114]
[p. 114]

nog eens naar Alexandrie te reizen, om toch nog eens voor zijn afsterven den heiligen vloek tegen de ketters, tegen welke hij altoos allerhevigst gewoed had, uit te spreeken; doch deze godsdienstige ijver en vermoejenissen hadden zijn gestel zoodanig in wanorde gebragt, en afgemat, dat hij zijn einde te gemoed ziende, verzocht, dat twee van zijne geliefdste Monniken hem niet meer zouden verlaaten; hij stierf ook niet lang daarna in het honderd vijfde jaar van dit zijn onnatuurlijk, en verachtelijk leven. Bij mondelijken uitersten wil verdeelde hij zijne aanzienlijke erffenis in twee deelen; hij liet aan den Patriach en Aartsbisschop van Alexandrie athanasius (die misschien daarom uit dankbaarheid zijn leven heeft beschreven) zijn hairen kleed na, en zijn wandelstok aan den Heiligen macarius.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken