lieverd. En die dominee die hier laatst was, weet je nog wel, die heeft bijvoorbeeld wel een mevrouw die bij hem hoort, maar geen kindje.’
Ze scheen er zijn gedachten mee af te leiden, want hij vroeg: ‘Vertelt-ie dan thuis ook nooit verhale over God?’ ‘Nee, dat zal wel niet. Zijn vrouw hoort ze wel in de kerk, moet je maar denken.’
‘Waarom ga jij nooit naar de kerk, mammie.’
‘Omdat ik het niet nodig vind, Frits.’
‘Maar wij bidde wél, hè? En dat vindt de dominee fijn. O ja, ik moet nou ook nog bidde. Ware we bijna vergete, hè?’
Ze knikte, want ze zóu het hebben vergeten.
‘Vlug dan maar, want het is al laat. Van “'k sluit mijn oogjes”?’
Hij zei zacht ‘ja,’ en het volgende moment luisterde ze ernaar hoe hij het gebedje opzegde. Zelf had ze het vroeger, toen ze nog heel klein was geweest, gezongen, maar om hem ook nog de wijs te leren had ze wel erg moeilijk gevonden.
‘Leer mij vroeg uw kind te worden.’
Dat zou God hem zelf moeten leren, ja, want zij deed daar niet veel aan.
‘Mammie vertelt je wel eens een mooi sprookje.’
Heel iets anders dan verhalen over God. Of dat zouden ook sprookjes moeten zijn...
‘Amen.’
Ze stopte hem nog even goed toe, want de avonden begonnen al kil te worden.
Oktober. Najaar en dan winter. Lange avonden waarin de stilte haar af en toe zou benauwen.
‘Welteruste, mammie.’