‘Tuurlijk. Doet u uw jas even uit?’
‘Héél even. Maar dan moet u dit vast van me aanpakken. Is tóch voor u bestemd, ziet u.’
Ze kreeg een heel mooi kerstbakje in haar handen, met een kaartje eraan waarop de kerk haar groette.
‘Voor eenzame en bejaarde dopelingen?’, vroeg ze spottend.
Hij grinnikte.
‘En aanverwanten, want de zieken krijgen ook zoiets. Alleen had ik dat natuurlijk ernstiger moeten zeggen.’
‘En gaat u al uw klanten persoonlijk af?’
‘Nee, zou geen doen zijn. We doen dit in mijn wijk met z'n zessen, waarbij ikzelf degenen voor m'n rekening neem die de lekkerste koffie schenken.’
‘Met andere woorden...’
‘Toe dan maar; omdat u zo aandringt.’
Ze had het gevoel dat zijn vlotheid haar tot op zekere hoogte kon maken en breken; ze wist ook heel zeker dat die hoogte ineens bereikt kon zijn.
‘U hebt dus een kerstboom gekocht voor uw jongen,’ zei hij toen ze samen achter hun koffie met een stukje kerstbanket zaten.
‘Ja; voor het eerst dit jaar.’
‘Zult u nu wel elk jaar blijven doen. 't Lijkt me zo'n feest, hè, er zo met z'n beidjes naar te kijken.’
Ze dacht even aan zijn gemis.
‘U hebt zeker géén boom?’
‘Och nee. Dat zou een soort vlucht voor de werkelijkheid zijn, vindt u niet?’
‘Je kunt er behoefte aan hebben daarvoor te vluchten.’
‘Geef ik direct toe. Maar je komt er zo weinig verder mee. En het is allerminst in navolging van onze Heer.’