vlekjes had ontdekt.
‘We weten nu tenminste waar we aan toe zijn, mevrouw Wijnhoudt. Geen plezierige tijd die u tegemoet gaat, maar u hoeft zich in elk geval niet zo zeer ongerust te maken.’
Dat was op vrijdagmorgen, dat ze dat te horen kreeg. De volgende dag, laat in de middag, kwam meneer Spoor plotseling op bezoek.
‘Ik ben gisteren teruggekomen en hoorde van meneer Buissant wat er aan de hand is. Natuurlijk kom ik even kijken. En dit is voor Frits.’
Een grote fruitbak, waarmee ze al even onhandig manipuleerde als ze het een paar maanden geleden met haar kerstbakje had gedaan. Ze was nu eenmaal niet zo gewend aan attenties. Hoewel... Dit was er niet een voor háár.
‘Als u wilt mag u 'em ook zelf wel even aan Frits geven.’ Hij knikte, voor zijn doen een beetje bedremmeld, nam de bak weer van haar over en volgde haar naar het kamertje van Frits.
Het joch was niet helemaal koortsvrij, wist ze, en daarom begon ze met te zeggen dat hij alleen maar even heel rustig mocht praten met ‘deze meneer, je weet wel, mammie d'r baas.’
In zijn glinsterende ogen was onmiddellijk de herkenning.
‘Die mooie auto, hè, waar ik in mocht zitte. En nou kan ik u meteen bedanke voor de versiering van de kersboom.’
De baas boog zich over hem heen.
‘Niks te bedanken, hoor jong. Was de boom mooi?’
‘Ja, nou! En de lichjes, en we hebbe zo'n mooie piek, en ... en...’
‘Kijk eens wat meneer Spoor voor je heeft meegebracht?’, voorkwam ze dat hij zich te veel zou opwinden.
Ze hield de fruitbak in de hoogte die de baas zolang op