Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

12

Na een nacht waarin Frits nogal koortsig was en dus onrustig sliep, kwam de volgende morgen de dokter. Hij onderzocht het joch, haalde een keertje zijn schouders op en vertelde haar in de huiskamer: ‘Er valt in dit stadium nog weinig te constateren, mevrouw Wijnhoudt. 't Kan een griepje zijn, maar het kunnen ook best de voortekenen zijn van een of andere kinderziekte; mazelen bijvoorbeeld. U houdt 'em maar in bed en natuurlijk regelmatig temperaturen. Misschien kom ik morgen nog even langs, en anders in elk geval overmorgen.’

‘En áls het bijvoorbeeld mazelen wordt, dokter... Wanneer kan ik dat dan merken, en waaraan?’

Ze wist zo weinig van die dingen af. Ze was eigenlijk zo weinig ‘moeder’...

‘Daar kunnen we wel een weekje op moeten wachten, mevrouwtje. En de verschijnselen: rode vlekjes en een schilferige huid. Gepaard gaande met een holle hoest en hoge koorts. Tja, als u dat te wachten staat krijgt u uw handen wel even vol. En dat komt in uw omstandigheden waarschijnlijk niet zo goed uit, hè?’

Altijd haar ‘omstandigheden’. Die haar onderscheidden van een gewone moeder. Dat bedoelde hij natuurlijk niet in die zin te zeggen, want hij was integendeel een van de weinigen voor wie ze een ‘normaal geval’ was. Maar al wist ze dan dat hij dacht aan haar werk, en in zekere zin dus met haar meeleefde...

‘Frits zal in elk geval vanwege mijn “omstandigheden” niets tekort komen, dokter.’

[pagina 94]
[p. 94]

Nee, Frits kwam niets tekort. Overdag zat ze heel veel bij hem, en 's avonds en 's nachts deed ze dat als hij wakker was, of zijn koortsdromen had.

Natuurlijk schakelde Ans zich ook onmiddellijk in, toen ze van het ziektegeval had gehoord. Overdag had ze haar werk, maar 's avonds kwam ze vaak aanlopen om het een en ander uit handen te nemen en een opgewekt babbeltje met Frits te maken. Toen de koorts bleef oplopen bood ze zich ook voor 's nachts aan, voor de wacht, maar daar zei Kiki een beslist ‘nee’ op.

‘Ik ben z'n echte moeder, Ans, en ik wil hem dat graag tonen door hem alles te geven wat ik kan, waarbij dan zo'n paar uurtjes slaap nog niets hebben te betekenen.’ Iemand anders die belangstelling toonde.

André, in de vooravond van haar vierde verzuimdag.

Dat verzuim scheen hij overigens te bagatelliseren, want hij zei er alleen van: ‘'t Is natuurlijk ongezellig, zo in m'n eentje.’

Hij bracht fruit voor Frits, maakte er de opmerking bij dat hij dat nu tenminste kon doen, omdat hij wist dat er een ‘Frits’ bestond.

Ze liet hem wel binnen, maar niet bij het zieke joch.

‘Hij denkt op 't ogenblik toch al zo moeilijk, zie je, en je krijgt hem later natuurlijk nog wel eens te zien.’

André drong nergens op aan, bleef ook maar kort.

Maar des te langer, des te intenser dacht ze in haar uren van waken over hem na. Ook over zijn andere ‘gezichten’. Het harde, brutale waarmee hij haar van zijn ‘verleden’ had verteld. Goochelen met cijfertjes; een getuigschrift vervalsen. Was het erger of minder erg dan je lichaam verslingeren aan iedereen die er zin in had?

Wat maakte het uit. Je had beiden geknoeid, en of de een

[pagina 95]
[p. 95]

nu een iets grotere knoeier was dan de ander...

Voor dominee zou het in elk geval geen verschil maken. Volgens hem telde zijn Heer het verleden niet, en daarom deed hij het zelf ook niet.

Maar het ‘heden’. Daar ging het natuurlijk wel degelijk om. ‘Varen we in hetzelfde schuitje.’

Maar zij knoeide niet meer. Niet méér tenminste dan alle ‘gewone’ mensen. En hij...

‘Een zelfde geval als hier dus eigenlijk.’

Dat had hij gezegd van de omstandigheden die hem tot zijn goocheltoeren hadden gebracht. Betekende het dat hij ze ook in hún bedrijf zou gaan verrichten, als hij er de kans voor kreeg?

De baas gáf hem kansen, maar alleen om ze ‘goed’ te gebruiken. Als hij ze ‘verkeerd’ zou gebruiken, en de baas zou daar achter komen...

‘Als ik niet zo stom was geweest die griet erin te betrekken.’

Zijn rechtschapen verloofde, die tenslotte alles aan haar vader had verteld.

Nu verkeerde zíj in de situatie dat ze dingen wist die de baas niet mocht weten. Maar André had het met haar in zoverre beter getroffen dat zij niet rechtschapen was. Want in dat opzicht bleef je verleden altijd een rol spelen...

Misschien ging André weer nemen wat hij meende dat hem toekwam. Hij kreeg er waarschijnlijk wel kansen voor, als de baas regelmatig op reis zou gaan. Maar zij zou hem nooit verklikken. Ze had misschien zelfs al wel mee-geprofiteerd, en ze had haar kind willen laten mee-profiteren...

 

Precies een week na zijn eerste bezoek constateerde de dokter mazelen, nadat ze zelf ook al een paar eerste rode

[pagina 96]
[p. 96]

vlekjes had ontdekt.

‘We weten nu tenminste waar we aan toe zijn, mevrouw Wijnhoudt. Geen plezierige tijd die u tegemoet gaat, maar u hoeft zich in elk geval niet zo zeer ongerust te maken.’

Dat was op vrijdagmorgen, dat ze dat te horen kreeg. De volgende dag, laat in de middag, kwam meneer Spoor plotseling op bezoek.

‘Ik ben gisteren teruggekomen en hoorde van meneer Buissant wat er aan de hand is. Natuurlijk kom ik even kijken. En dit is voor Frits.’

Een grote fruitbak, waarmee ze al even onhandig manipuleerde als ze het een paar maanden geleden met haar kerstbakje had gedaan. Ze was nu eenmaal niet zo gewend aan attenties. Hoewel... Dit was er niet een voor háár.

‘Als u wilt mag u 'em ook zelf wel even aan Frits geven.’ Hij knikte, voor zijn doen een beetje bedremmeld, nam de bak weer van haar over en volgde haar naar het kamertje van Frits.

Het joch was niet helemaal koortsvrij, wist ze, en daarom begon ze met te zeggen dat hij alleen maar even heel rustig mocht praten met ‘deze meneer, je weet wel, mammie d'r baas.’

In zijn glinsterende ogen was onmiddellijk de herkenning.

‘Die mooie auto, hè, waar ik in mocht zitte. En nou kan ik u meteen bedanke voor de versiering van de kersboom.’

De baas boog zich over hem heen.

‘Niks te bedanken, hoor jong. Was de boom mooi?’

‘Ja, nou! En de lichjes, en we hebbe zo'n mooie piek, en ... en...’

‘Kijk eens wat meneer Spoor voor je heeft meegebracht?’, voorkwam ze dat hij zich te veel zou opwinden.

Ze hield de fruitbak in de hoogte die de baas zolang op

[pagina 97]
[p. 97]

een stoel had gezet.

Zijn langgerekt ‘òòòòh...’ wees in elk geval op een meer stille extase. Dan, kinderlijk-naïef: ‘Dat zou een pappie misschien ook voor me hebbe meegebracht.’

Meneer Spoor zei wat haar wel even óp de lippen kwam, maar er niet overheen.

‘Denk dan maar dat je dit van een pappie hebt.’

Nadat hij het had gezegd, scheen hij zich er ook meteen weer van te willen distanciëren. Hij mompelde tenminste zoiets van ‘onzin natuurlijk’, groette Frits en liep samen met haar terug naar de huiskamer.

‘Bezoek van vreemden maakt hem denk ik onrustig,’ verklaarde hij daar zijn snelle aftocht. En hij liet erop volgen:

‘Meneer Buissant is hier ook al een keer geweest, hè?’ Ze dacht er plotseling aan dat André hem het een en ander had verteld, zodat hij nu ook wist dat het bestaan van Frits geen geheim meer was voor zijn nieuwe medewerker.

‘Toen Frits ziek werd heb ik het hem natuurlijk moeten vertellen,’ knikte ze. ‘Dat spelletje is dus uit, en dat zou tóch een keer zijn gebeurd.’

‘Voor mij een wonder dat u het zo lang hebt volgehouden. En wat was zo ongeveer zijn reactie?’

Zo ongeveer. Daar kon ze een paar kanten mee uit.

‘Och, hij nam het nogal reëel op. Hij is vlot, moet u denken. Hij is dus ook al een keer geweest om een stukje fruit voor Frits te brengen.’

‘En hij bekijkt u niet op die bepaalde manier waar u blijkbaar nogal bang voor was?’

Ze zou hem nu kunnen vertellen dat André al heel weinig redenen had om haar op een bepaalde manier te bekijken. Vanwege hun zelfde schuitje...

In feite vertelde ze hem: ‘O nee, ik ben er voor hem niets

[pagina 98]
[p. 98]

minder om.’

‘Misschien zelfs iets méér, ik bedoel ... op het gebied van een bepaald soort toenadering?’

Ze vond die vraag niet bij hem passen; niet bij de neutrale, discrete houding die hij altijd tegenover haar had aangenomen. Hij keek er trouwens ook een beetje vreemd bij, net of een dergelijke toenadering hem rechtstreeks aanging.

‘U hebt zelf een keer gezegd dat ik de mannen zo goed op een afstand wist te houden,’ wees ze hem luchtig zijn plaats.

‘Natuurlijk. Neemt u me dus maar niet kwalijk,’ retireerde hij correct.

Direct daarna verdween hij. Was ze weer alléén met haar zieke kind.

 

Vroeg op die zaterdagavond kwam Ans nog even aanwaaien.

‘Moeder is ook niet helemaal in orde, dus ik blijf maar kort, meid. Maar ik moet toch éven m'n knul gedag zeggen. Of slaapt-ie?’

‘Nee, en ik vraag me af óf er vanavond en vannacht veel van slapen komt. Hij is nogal koortsig, zie je.’

Samen gingen ze naar het kamertje van Frits, die dadelijk druk begon te praten tegen ‘tante Ans’.

‘Mammie d'r baas is bij me geweest, tante Ans, en kijk 'es: die héle grote fruitbak heeft-ie voor me meegebracht. En hij vroeg of de kersboom mooi was geweest, en ik moest maar denke dat ik die fruitbak van een pappie had, en ... en leert u me nou weer 'es een nieuw liedje, tante Ans? Ik kan alleen niet zo erreg goed zinge...’

Zijn woordenvloed werd afgesneden door een hoestbui, en toen die was bedaard begon Áns te praten. Zacht, rustig.

[pagina 99]
[p. 99]

‘Geweldig, knul, die fruitbak. Van fruit word je beter, en weet je waarvan ook? Als je erg rustig blijft, en vooral niet te druk praat. Want daar ga je van hoesten, zie je. En zingen kun je nou natuurlijk niet. Maar daarom kan ík wel een liedje voor je zingen, dat ik je dan ga leren als je weer helemaal beter bent. Zullen we het zo doen?’

‘Ja!’

Ans begon te zingen. Een liedje dat Kiki óók kende, maar nooit zou zingen omdat het nu eenmaal niet haar ‘genre’ was. Geen sprookjes-genre.

‘Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht, dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht.’

Leuke stem had Ans. En met zoveel overtuiging als ze dat kinderliedje zong...

‘Mooi, tante Ans. Ben ik ook een kaarsje?’

Ans leek wel meer ‘moeder’ dan zij, zoals ze de toet van het joch nu tussen haar handen nam en hem innig vertelde:

‘Ja Frits, jij bent een kaarsje. Een kaarsje dat heel helder brandt.’

Nadat Ans weer naar huis was gegaan bleef ze bij Frits zitten. Hij had vaak dorst, en de koorts zou nog wel verder oplopen. Maar eerst viel hij toch in een lichte, onrustige slaap, en gedurende die tijd dacht ze na over haar zaterdagavond.

Een stille weer, een eenzame. Dat zou misschien anders zijn geweest als Frits niet ziek was geworden, want dan zou André haar wel weer eens mee uit hebben gevraagd. Al zou ze dan misschien even hebben geaarzeld tussen ‘ja’ en ‘nee’...

Het zou wel ‘ja’ zijn geworden. Want wat was er eigenlijk in wezen veranderd? André wist van haar dat ze een onecht kind had, en zij wist van hem dat hij met cijfers had ge-

[pagina 100]
[p. 100]

knoeid. Ze stonden dus weer quitte, ze konden vrolijk verder leven. Alleen...

Ja, er was toch iets veranderd. Als ze haar plannen zou doorzetten, als ze haar kind op een gegeven ogenblik zou laten mee-profiteren van wat André te bieden had...

‘Jij bent een kaarsje dat heel helder brandt.’

Dat helder brandende kaarsje zou ze dan in de nevel zetten. Een nevel van onzuiverheid, van gesol met allerlei levenswaarden...

Misschien werd hij wel wakker omdat ze zo strak naar hem keek.

‘Is tante Ans nou weg, mammie?’

‘Ja lieverd. Je hebt 'r toch voordat je ging slapen gedag gezegd?’

‘O.’

Stilte.

‘Ze heb voor mij gezonge, hè?’

‘Ja. Een mooi liedje, vond je niet?’

‘Ik weet 'et niet precies meer. Allenig dat 'et over kaarsjes ging.’

‘Kaarsjes die branden in de nacht, ja. En toen zei tante Ans dat jij ook zo'n kaarsje was.’

‘Is 'et nou nacht, mammie?’

‘'t Is avond, Frits; straks wordt het nacht.’

‘En blijft mijn kaarsje dan brande?’

Ze zag de glinstering van een snel oplopende koorts in zijn ogen.

‘Ja hoor. Wil je wat drinken?’

‘De nacht is donker, hè mammie? Maar als mijn kaarsje brandt ben ik niet bang. En jij moet ook niet bang zijn, mammie. Steek alle kaarsjes van de kersboom maar aan. Dan is het feest, hè? En dan gaan wij same zinge... En

[pagina 101]
[p. 101]

dan mag ik ook weer in de auto! En dan denk ik dat ik een pappie... En dan ben jij...’

Ze schoof haar arm onder zijn schouders, hief hem iets op. ‘Drink eens wat, vent. En mammie blijft de hele avond en de hele nacht bij jou, hoor, zodat je nérgens bang voor hoeft te zijn.’

Hij dronk gulzig, waarna ze hem weer voorzichtig liet zakken.

Nee, van nachtrust zou voor haar niet veel komen.

Maar daarvoor was ze nu eenmaal moeder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken