Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

14

Ze liep op straat, op de terugweg van het ziekenhuis. Heen was ze meegereden met de ziekenwagen, die zo omstreeks elf uur was gekomen. Frits had toen al weer flink koorts gehad, en dus weinig besef van wat er allemaal met hem was gebeurd. Pas toen ze hem nog even gedag was komen zeggen, in de kleine kinderzaal waar hij zijn plekje had gekregen, had hij haar bewust aangekeken en haar groet ook met een paar vermoeide woordjes beantwoord. ‘Dag ... lieve mammie...’

De afstand van het ziekenhuis naar haar flat was vrij groot, en normaal zou ze ook de tram hebben genomen. Maar wat was nog normaal, nu ze haar kind voor dagen en nachten aan vreemden had afgestaan?

Zelfs het weer was dat niet, constateerde ze in een poging om alle dingen toch maar zo nuchter mogelijk te bekijken. Het was warm buiten, en dat terwijl het nog niet eens half maart was...

Thuis, in haar flatje, kon ze nu alle gordijnen wel weer open doen. Frits zou geen last meer hebben van de zon. Overigens moest ze nog een heel eind lopen voor ze thuis was, maar daar zag ze ondanks het zware gevoel in haar benen en in haar hoofd niet tegenop. Alles was immers beter dan dat stille, lege huis...

Vanavond pas mocht ze Frits voor het eerst bezoeken. Ze had dus nog een lange middag voor de boeg, die ze maar moest vullen met de karweitjes waar ze de laatste dagen niet aan toe was gekomen. Een stapeltje wasgoed bijvoorbeeld. Frits zou toch ook regelmatig schone dingen moeten

[pagina 116]
[p. 116]

hebben. En vanavond, na het bezoek-uurtje, maar een keer vroeg naar bed. Daar had iedereen op aangedrongen. Nou ja, iedereen...

Morgen moest ze in elk geval maar weer naar kantoor gaan. Zou vreemd zijn, na zo'n tijd te zijn weggeweest. En misschien zou ze er af en toe ook wel wat moeite mee hebben zich op haar werk te concentreren. Maar nu moesten die beide anderen ál haar werk opknappen, zodat ze er toch so wie so een stukje wijzer van werden als ze weer op haar post was.

Die beide anderen. Ze wisten van deze laatste ontwikkeling nog niets af, en ze zouden dus wel opkijken als ze plotseling weer verscheen. Dat zou vooral André wel doen. André met zijn plannen voor ‘straks’. Maar hij moest niet verwachten dat ze in deze tijd, nu Frits in het ziekenhuis lag, iets met hem zou ondernemen. ‘Straks’ begon steeds verder weg te liggen, werd steeds vager...

De baas. Hij zou in de eerste plaats geïnteresseerd zijn bij Frits. Hij zou het kind misschien wel een keer willen opzoeken, en daar zou ze natuurlijk geen bezwaar tegen maken. Het kringetje van degenen van wie een beetje belangstelling mocht worden verwacht was toch al erg klein...

Zo, nu was ze dan toch bijna thuis. Haar eerste thuiskomst zonder Frits bij zich te hebben of hem op hun plekje daarboven te weten. Zelfs geen Ans die haar met koffie opwachtte.

Een mens kon zich wel eens gruwelijk eenzaam voelen.

 

Het avond-bezoekje van een half uur verliep in zoverre teleurstellend dat Frits er geen weet van had. In zijn lichte, onrustige slaap, die misschien ook wel een toestand van verdoving was, scheen hij elk besef van zijn omgeving te

[pagina 117]
[p. 117]

hebben verloren, want zelfs in de korte momenten waarop hij zijn ogen open had zag hij haar niet.

Ze had na afloop wel graag even met de hoofdverpleegster willen praten, maar die werd door zovéél ouders aangeklampt, en tussen al die ouders voelde ze zich bepaald niet degene die het meeste moest verlangen.

Op weg naar huis, ook nu lopend omdat het nog steeds zulk mild weer was en vanwege een overvloed aan tijd, bekroop haar bovendien een gevoel van afzijdigheid, van min of meer buiten het gewone leven staan. Die gewaarwording had ze tot dusver zelden gehad omdat ze in Frits altijd een doel, een bestemming had gevonden. Maar nu was Frits in vreemde handen. Ze hoefde niets aan hem te doen; ze hoefde zelfs niet op hem te passen. En rondom haar, in de altijd drukke straten van Amsterdam, liepen de mensen die wél zo'n bestemming hadden.

Een meisje liep er met haar vriend; die twee hadden hun armen om elkaar heen geslagen.

Een jonge vrouw liep er met haar man en haar kind.

Een vrouw van middelbare leeftijd stapte, vrolijk lachend, met haar man in de auto.

Het leven zoals ze het zelf ook had kunnen leven: horen bij een ander, een stukje harmonie. Maar daar stond ze dus buiten. Ze was van te véél anderen geweest...

Ze was in dit ogenblik, waarin ze een diepe depressie doorleefde, geneigd er een sinister spel van te maken.

‘Zou je niet vóór je kijken, meneertje op weg naar je vrouw? 't Ziet er misschien allemaal nog wel fris uit, maar 't is afgelebberd, hoor. En jij, ouwe vent met opoe nog wel aan je arm. Van haar benen zag je destijds niet zo veel als nou van de mijne, hè? Maar er zijn er geweest die er al veel meer van hebben gezien. Vraag maar aan de vader van

[pagina 118]
[p. 118]

m'n kind. En jij bent zélf nog een kind, snotneus. Weet je dat ik al vijfentwintig ben, en moeder?’

Ze moest eigenlijk spugen op zichzelf. Want ze bespotte niet alleen haar eigen ik; ze verguisde ook haar kind...

In haar stille flatje keek ze na haar thuiskomst met samengeknepen lippen om zich heen. Hier een stukje speelgoed van Frits; daar de tekening van een hond, die hij een keer had gemaakt omdat ze geen echte hond konden hebben... Ze zakte in een stoel, drukte haar handpalmen tegen haar ogen en huilde.

 

Na een lange nacht slapen was ze de volgende morgen in staat de dingen in hun normale proporties te bezien.

Haar kind was ziek, lag in het ziekenhuis. Zijn toestand gaf ongetwijfeld redenen om bezorgd te zijn, en dat was ze dan ook. Maar ze had ook alle redenen om een soort thuisfront te vormen, om te proberen althans mentaal sterk te blijven. Alleen dan immers kon ze voor hem doen wat mogelijk was...

Het was de stemming waarin ze zich ook, op de normale tijd, meldde aan de zaak. Ze trof er in eerste instantie alleen André, aan wie ze in sobere bewoordingen vertelde door welke omstandigheden ze in staat was weer aan 't werk te gaan.

Hij ving het een en ander op met het ‘gezicht’ van de vlotte, attente collega.

‘Natuurlijk wel een beetje een beroerde tijd voor je. Maar verreweg de beste oplossing, voor iedereen. Waaronder ik me niet als deel van de zaak reken, hoor, want het extra werk dat de baas en ik zo'n beetje hebben verdeeld was ik graag voor je blijven doen.’

Hij dacht dus meer privé dan zakelijk van haar terugkomst

[pagina 119]
[p. 119]

te profiteren...

En passant vertelde hij haar ook dat de baas een half uurtje later zou komen.

‘Van die krijg ik de laatste tijd wel eens de indruk dat-ie z'n huis een beetje kwijt is. En dat zal toch wel niet aan jouw afwezigheid liggen.’

Zo kwam het haarzelf ook niet voor, toen hij haar kort na zijn komst vroeg in zijn privé-vertrek te komen. Ze werd er bijzonder hartelijk verwelkomd door Lady, die tegen haar opsprong en haar een lik in haar gezicht gaf. Maar de baas vroeg, zoals ze overigens had verwacht, in de eerste plaats naar Frits.

Ze vertelde hem alles ook maar wat uitvoeriger dan ze het André had gedaan, en toen ze daarmee klaar was vond ze die uitdrukking ‘z'n huis een beetje kwijt’ niet helemaal misplaatst. Want hij keek op zo'n vreemde manier voor zich uit, hij zei zo'n lange tijd niets...

Dan, nog steeds zonder haar aan te kijken: ‘Hij moet het nu dus ook zonder u stellen.’

‘Ook’. Was het al eens tot hem doorgedrongen, misschien zelfs heel diep doorgedrongen, dat haar kind geen vader had? En was dat dan misschien ook de reden dat hij altijd zo vriendelijk was voor Frits?

Een betoon van medelijden... Ze was er niet om verlegen, zelfs niet onder deze omstandigheden.

‘Ik zal er net als anders voor zorgen dat hij het gemis van een vader nauwelijks voelt. Als u me tenminste toestaat elke keer als er bezoek is te gaan?’

‘Allicht. Maar ik wilde u ook vragen...’

Zo bescheiden als hij nu ineens weer deed. Net of hij om een onverdiende gunst ging vragen.

‘Of ik misschien óók een keertje bij hem op bezoek mag.’

[pagina 120]
[p. 120]

Ze had nog steeds en eigenlijk alleen maar die ene uitdrukking voor zijn doen en laten. ‘Ondoorgrondelijk’...

‘Natuurlijk mag dat, meneer Spoor. We regelen dat wel.’

‘En als ik verder nog iets voor ü kan doen...’

Zij kwam warempel ook nog aan bod. Maar hij hoefde er niet bij langs haar heen te kijken, alsof hij bang was anders te vrijpostig te worden.

‘U hebt al genoeg voor me gedaan door al die tijd een deel van m'n werk over te nemen. Ik moet er nu zeker zelf maar eens iets aan gaan doen?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken