Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

15

De volgende dag, aan het begin van het middag bezoek, de merkwaardige ervaring dat de hoofdverpleegster, die het toch ook nu weer erg druk had, naar háár toe kwam.

‘Een momentje maar, mevrouw Wijnhoudt, want uw zoon verlangt natuurlijk naar u. Ik wilde u graag ..’

‘Is hij wakker, ik bedoel ... zo dat hij me zal herkennen?’ ‘Ja; fijn hè? Maar nu wilde ik u alleen vragen of u heel rustig met hem wilt praten. Hij is namelijk erg zwak, ziet u, en het enige draadje waaraan we ons kunnen optrekken is dat kleine beetje weerstand dat hij nog heeft.’

‘Zuster ... is hij eigenlijk doodziek, is er nog wel hoop...’ Ze kreeg een mild-begrijpende trek op haar gezicht, de al wat oudere verpleegster.

‘U bent natuurlijk niet met allerlei ziektebeelden op de hoogte, hè? Dat is heel begrijpelijk, hoor, en u bent er beslist geen minder goede moeder om. Wel, laat ik u er dan alleen dit van vertellen. Een virus is een venijn dat een afmattingsslag levert met de patiënt, die wij uiteraard zo goed mogelijk bewapenen. Meestal winnen wij, maar een enkele keer lijden we de nederlaag. Vergeeft u me de misschien wat ongepaste beeldspraak, maar alles is u nu waarschijnlijk iets duidelijker?’

Ze knikte. Het monster, dat Frits nog steeds in z'n klauwen had. ‘Een enkele keer lijden we de nederlaag.’ Frits die nooit zo sterk was geweest, die aan die menselijke bewapening misschien niet genoeg zou hebben...

‘...vinden we uw zoon allemaal een schat van een jon-

[pagina 122]
[p. 122]

gen, mevrouw Wijnhoudt,’ hoorde ze de zuster praten. ‘En gaat u nu maar gauw naar hem toe.’

De eerste seconden nog als in trance liep ze de kleine ziekenzaal binnen. Maar dan: Frits. Een onwaarschijnlijk klein hoopje in dat grote ledikant, maar toch: haar kind. Ze aaide hem, ze knuffelde hem, maar deed het allemaal heel rustig, heel voorzichtig.

‘Fijn, dat je wakker bent,’ fluisterde ze knus dicht bij hem. ‘Ook fijn dat jij d'r bent, mammie,’ fluisterde hij terug.

‘En ben je al een beetje gewend hier?’

‘O ja hoor. En ze zijn allemaal zo aardig voor me.’

Niet de striemen dus waarvoor ze een ogenblik bang was geweest. Háer niet...

‘Heb je al eens gepraat met dat jongetje dat naast je ligt?’ ‘Nee, maar we kijke af en toe wel naar mekaar.’

Zo, met korte tussenpozen, stelde ze haar kleine vragen; vragen die hem niet zouden verontrusten. En ze vertélde hem ook een paar dingen. Bijvoorbeeld dat ze morgenavond samen met tante Ans zou komen.

‘Zou tante Ans dan wel m'n liedje durve zinge?’

‘Vast wel; tante Ans durft zo'n boel.’

‘Ik zeg 'et nou maar altijd een keertje heel stilletjes op als ik wakker ben. Ik slaap zo vaak, zie je, of ik ben wel wakker maar ... maar dan is 'et net of ik heel erregens anders ben.’

Zijn koortsdromen, waarvan hij gelukkig niet besefte hoezeer ze hem fnuikten...

Dat meneer Spoor een keertje zou komen, vertelde ze hem ook.

‘De meneer die onze kersboomversiering heb gegeve, hè mammie?’

‘Ja.’

[pagina 123]
[p. 123]

‘Ik denk nog vaak aan onze kersboom.’

‘Als het wéér kerstfeest wordt, nemen we natuurlijk weer een boom. Dan ben jij al heel lang beter, en dan maken we er een nóg mooier feest van.’

Hij zei daar een hele tijd niets op. Dan, met in zijn wij-dopen ogen een glans die een beetje onnatuurlijk aandeed en die er wel op zou duiden dat de koorts weer terugkeerde: ‘Als 'et éne kaarsje maar blijft brande, hè mammie?’

Ze dacht eraan dat ze God er een keer om had gesmeekt. Maar wat had het voor zin iets af te smeken van een God in wie je niet of nauwelijks geloofde...

‘Het is tijd, dames en heren.’

De zaalzuster, die het einde van het bezoekuur aankondigde.

‘Mammie moet weer gaan, Frits. Tot vanavond, hè?’

‘Maar als ik dan slaap ... dan hoef je ... dan moet je niet bang zijn ... dat ik dood ben, hoor.’

Ze begreep dat hij over ‘doodgaan’ had nagedacht en moest iets wegslikken.

‘Nee. Dag lieverd,’ wist ze alleen maar te fluisteren.

 

Ans ging mee op bezoek en zong, waar alle mensen bij waren, zijn gebedje voor hem. Hij was toen juist een poosje koortsvrij en luisterde met een glans van tevredenheid op zijn snoetje. Misschien luisterde iedereen in de zaal trouwens wel mee, want het was er even merkwaardig stil. Meneer Spoor ging een keer overdag, ook weer samen met haar. Want om een of andere reden kon ze er niet toe komen ook maar een kwartiertje bezoektijd weg te blijven.

Ze zat dus samen met haar baas bij het ziekenhuisledikant, zoals ze ook al een keer samen bij het kinderbed in haar flatje hadden gestaan. Alleen had ze die twee toen al heel

[pagina 124]
[p. 124]

gauw verlaten, terwijl ze er nu de hele bezoektijd getuige van was hoe hij tegen het kind praatte, en het kind tegen hem. Het leek wel of hij in dit heel speciale geval zijn gewone huid had afgelegd en in een andere was gekropen. Hij was niet hard, hij was niet koel. Hij was zelfs niet on-doorgrondelijk. Hij praatte heel eenvoudig, heel open tegen het kind. Het was net of hij ergens op teruggreep, of hij nog eens een lang achter zich gelaten gebied ging bewandelen. Om die gedachte bespotte ze zichzelf achteraf een beetje, want die hoorde min of meer thuis in een ‘verleden’-complex. Maar iets van die indruk stopte ze toch ook weg in het ondoorgrondelijkheidsbesef, dat de baas haar in zijn gewone doen bleef geven.

 

Ruim een week nadat ze Frits naar het ziekenhuis had gebracht, kreeg ze ook zélf nog een keer bezoek. In die week was Frits niet voor- en niet achteruit gegaan.

‘Het kan soms lang duren voordat er tekening in de strijd komt, mevrouw Wijnhoudt,’ had de hoofdverpleegster een keer gezegd. En ook: ‘De ommekeer kan plotseling komen.’

Zowel de ommekeer ten goede als die ten kwade, had ze gemeend eruit te moeten begrijpen, en de twijfel was blijven knagen. Vooral op haar lange, stille avonden kon die twijfel soms plotseling oplaaien tot een panische angst, en ze had haar diepe dankbaarheid voor Ans, die haar zo vaak ze kon gezelschap kwam houden. Ook ging ze, nu ze toch niet op Frits hoefde te passen, nogal eens bij Ans op bezoek of eigenlijk bij haar moeder, die aan beide benen verlamd was en alleen buiten kwam als Ans haar in haar wagentje reed. Ans had haar vader verloren toen ze dertien was. Haar moeder had toen al haar handicap gehad, en ze

[pagina 125]
[p. 125]

had haar jeugd dus niet bepaald uitbundig kunnen vieren. ‘Maar Ans heeft een sterke weerstand tegen allerlei narigheid en teleurstellingen,’ vertelde haar moeder een keer bij een bezoekje dat ze haar bracht terwijl Ans niet thuis was.

Op deze avond ontvíng ze dus bezoek, en niet in eerste instantie van Ans, die had beloofd later op de avond nog even te zullen komen aanwippen.

Dominee. Hij vroeg eerst of hij welkom was, of hij niet te váák kwam.

‘Kerst is tenslotte nog niet eens drie maanden geleden. Maar ik hoorde van uw buurmeisje, die zoals u misschien wel weet nogal in ons clubwerk zit, dat uw jongen in het ziekenhuis ligt. En nu zóu het dus kunnen zijn dat u het prettig vindt als ik hem daar eens ga opzoeken.’

Nee, hij drong haar de dingen niet op. Als hij dat wél zou hebben gedaan, zou ze misschien een schamper antwoord hebben gegeven. Nu kwam ze tot een aarzelend: ‘Och ... ik heb er in elk geval geen bezwaar tegen. U hebt trouwens tot dusver bij hem meer klankbodem gevonden dan bij mij.’ ‘Nog steeds niemand horen roepen?’, zinspeelde hij blijkbaar in volle ernst op het gesprekje dat ze die avond voor de kerst hadden gehad.

Ze kon het niet laten nu wél iets schampers te zeggen.

‘Zou het moeten zijn in de ziekte van m'n kind, bijvoorbeeld in zijn verwarde zinnetjes als die monsterlijke koorts hem te pakken heeft?’

‘Daarin zou u de uitnodiging kunnen verstaan om God te vragen uw kind de nodige weerstand te geven tegen dat monster.’

‘Ik heb God gevraagd of zijn kaarsje mocht blijven branden; maar zonder uitnodiging.’

[pagina 126]
[p. 126]

‘U bedoelt waarschijnlijk: zonder overtuiging.’

‘Ja. Kunt ú me die geven?’

‘Niet de overtuiging dat enig gebed van u zal worden verhoord. Wel de overtuiging dat bidden tot God, in de zekerheid dat hij naar je luistert, je tot zijn kind maakt.’ ‘En als hij in zo'n geval mijn kind zou laten sterven?’ Hij legde zijn hand op de hare.

‘Als uw kind zou sterven, mevrouw Wijnhoudt... Dan zou u temeer uw kracht moeten putten uit het geloof, in dit geval de zekerheid dat God een schaapje van zijn kudde zou hebben thuisgehaald. Uw buurmeisje vertelde me dat hij er elke avond, in zijn gebedje, om vraagt zo'n schaapje te mogen zijn. Is dat niet fijn?’

Ze trok haar hand met een krampachtig gebaar onder de zijne vandaan.

‘Ik heb een keer tegen u gezegd dat ik niets te kiezen had. Toen u me vroeg of ik liever m'n kind zou willen missen dan in een andere situatie te leven. Als God me dat zou willen bewájzen, door me mijn kind af te nemen, zou ik hem alleen maar kunnen haten.’

‘Hij zou u er misschien andere dingen mee bewijzen, mevrouw Wijnhoudt. Maar laten we op 't ogenblik alleen maar van harte hopen dat uw jongen beter wordt. En ik mag dus dezer dagen eens even een babbeltje met hem maken?’

‘Babbelt u hem die weerstand maar aan die hij zo hard nodig heeft.’

‘Probeert u het zelf ook een keer?’

‘Bij mij babbelt waarschijnlijk m'n verleden te veel mee, dominee. En wat ik daar nu nog van ondervind.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken