tenslotte niets moeilijker dan het beleven zelf, of misschien kan ik beter zeggen: het niet-beleven.’
‘Je bedoelt waarschijnlijk dat je leven weinig inhoud meer heeft.’
‘Iets dergelijks, ja. Ik doe hier dus overdag m'n werk, en ik ga naar m'n lege huis, en ik heb een stille avond, als tenminste m'n buurmeisje niet goedbedoeld wat komt babbelen, en ik ga slapen. Veel minder inhoud kan een leven toch ook al niet hebben.’
‘En heb je wel behoefte aan die inhoud, ik bedoel in een wat diepere betekenis?’
‘Niet meer, geloof ik.’
‘In een andere betekenis dan?’
‘Ik begrijp je niet zo goed.’
‘Dan zal ik het je duidelijk proberen te maken. Vind je dat míjn leven inhoud heeft?’
‘Voor zover ik het kan bekijken ... nee.’
‘Ik vind het zelf ook niet. Een andere kwestie is dat ik mijn leven wel gebrúik.’
‘Het consumeer, kun je misschien beter zeggen.’ ‘Misschien wel, ja. En is dat verwerpelijk?’
‘Och nee. Je moet er alleen voor in de stemming zijn.’
‘En dat ben jij nog niet. Kan ik me trouwens voorstellen.’
‘Als ik ooit in die stemming kóm zal het een soort uitdaging zijn.’
‘En wie of wat daag je dan uit.’
‘M'n omstandigheden. En misschien God wel.’
Ans kwam vaak bij haar, en ze ging ook wel eens naar haar en haar moeder. Maar dat was ook het enige ‘vertier’ dat ze die eerste weken had.
‘Toch moet je proberen je leven weer een beetje bestem-