Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 148]
[p. 148]

19

De baas had, in gezelschap van Lady, zijn tweede reis naar Zweden gemaakt en was al weer weken terug.

‘Ik ga er waarschijnlijk ook mijn zomervakantie doorbrengen; het land trekt me wel,’ vertelde hij haar op een morgen in de tweede helft van mei.

‘Gaat u in de tijd waarin de zaak gesloten is?’, toonde ze wat belangstelling.

‘Plus waarschijnlijk nog een paar weken daar achteraan. Nu meneer Buissant er is kan dat wel. En voor een eenzaam mens maakt het zo weinig uit wáár hij is.’

Het was voor het eerst dat hij rechtstreeks over zijn eenzaamheid praatte. Moest ze het beschouwen als een soort fijngevoeligheid ten opzichte van haar eigen eenzaamheid? Ze zou er hem sympathiek om vinden, en misschien zelfs iets meer. Maar zijn gedachtengang was zo moeilijk te peilen...

‘Hebt ú al plannen voor de vakantie?’, hoorde ze hem vragen.

Ze dacht even aan de plannen van André, ten opzichte waarvan hij haar op een heel terloopse manier deelneming had aangeboden. Spanje, Madrid. ‘Daar kost het geen moeite eraan te denken dat het leven nog bestaat, Kiki.’ Maar ze had nog steeds een brok verzet tegen het zich onderdompelen in een bepaald soort leven, en daarom...

‘Nee, en het zal ook wel niet van plannen komen. Als het voor eenzame mensen weinig uitmaakt wáár ze zijn, kunnen ze ook net zo goed thuisblijven.’

‘Tenzij ze bepaalde dingen, een bepaald verdriet bijvoor-

[pagina 149]
[p. 149]

beeld, thuis erger voelen dan ergens anders.’

Hij zei het met zoveel begrip; net of hij zélf een dergelijk verdriet kende. En zoals hij met Frits praatte, die keer in het ziekenhuis, toen ze er zelf bij was geweest...

‘U vindt dus dat je in zo'n geval je verdriet moet ontvluchten.’

‘Dat kun je niet altijd. Maar als je de kans zou krijgen aan iets nieuws te beginnen, iets moois...’

Merkwaardig bekend klonken die woorden. ‘Iets moois.’ Gelóófde de baas, of was door hetgeen bij het graf van Frits was gezegd iets in hem gaan leven van die dingen? Ze had er voor die tijd nooit iets van gemerkt, er vanzelfsprekend ook nooit naar gevraagd. Maar nu hij deze woorden gebruikte...

Hij scheen het verband zelf te willen leggen, want hij vroeg: ‘Bezoekt u het graf van Frits nog wel eens?’

Ze dacht eraan dat ze het vaker had kunnen doen dan ze het hád gedaan. Als ze niet op een paar zonnige zaterdagen en zondagen met André was meegegaan.

‘Zondag ga ik er weer heen. Hij zou maandag jarig zijn geweest, ziet u.’

Nee, hij vroeg niet of hij met haar mee mocht, zoals ze samen een keer bij Frits op bezoek waren geweest toen hij nog leefde. Hij zei wel: ‘Dan ga ik er maandag even heen. Er een bosje bloemen neerzetten.’

 

Ze stond die zondagmiddag dus alleen bij het graf van Frits, want ze had ook Ans niet gevraagd met haar mee te gaan. Bij dit bezoek was ze nu eenmaal liever alleen, omdat dan ook niemand op haar zou letten.

Ze zette de bloemen die ze had meegebracht in een vaas en bleef toen heel stil naar het graf kijken. Terwijl ze dat

[pagina 150]
[p. 150]

deed werden haar gedachten steeds meer transparant, verschenen er beelden die echt waren gewéést en die echt hadden kunnen worden.

De dag waarop ze hem voor het eerst naar de crèche had gebracht. Een hummel van twee jaar en naar de norm eigenlijk nog te jong. Maar omdat hij zo makkelijk was, zo lief...

De manier waarop hij haar had aangekeken, toen ze hem in die vreemde omgeving had achtergelaten. Zo aanhankelijk, met zoveel vertrouwen ook.

‘Je wist toen al dat mammie jou nooit in de steek zou laten, hè?’

En in de komende zomer, over een paar maanden, zou ze hem voor het eerst naar de grote school hebben gebracht. ‘Want morgen zou je al zes jaar zijn geworden. Morgen zouden we er een feest van hebben gemaakt. Dan zou mammie een dag vrij hebben genomen, en zouden we samen gezellig ergens heen zijn gegaan. 's Avonds zou tante Ans zijn gekomen, en misschien meneer Spoor. Je zou laat naar bed hebben gemogen, en je zou een kleurtje hebben gehad. Anders dan die kleur die je in het ziekenhuis had, en in die laatste nacht thuis, toen je zo érg lief voor mammie was...’

De werkelijkheid van dit moment.

Een koude steen die de beelden opeens vermorzelde, zodat ze in doffe wanhoop alleen nog een groet kon stamelen.

‘Dag lieverd ... misschien komt meneer Spoor morgen tóch nog ... om je wat bloemen te brengen...’

 

Die zelfde avond stond André plotseling voor haar.

‘Ik heb zin om een eind weg te rijden, Kiki. Ga je mee?’ Hij kon niet weten dat ze die middag de smart had beleefd

[pagina 151]
[p. 151]

van een feest dat ze nooit meer met haar kind kon vieren. En als hij het wél had geweten zou hij misschien hebben gezegd: ‘Je moet vooral niet vergeten dat het léven nog bestaat, Kiki.’

Het leven. En de dood. En je lichaam. En je brandmerk. Een doolhof van begrippen waar je niet meer uit kwam. Waar je misschien maar het beste uit kon bréken...

Het dromde even wat traag door haar heen. Toen zei ze: ‘Als je toch een eind met me weg wilt rijden ... doe het dan maar vér.’

Een moment later zat ze naast hem in zijn wagen. Hij startte zonder haar een voorstel te doen omtrent een of andere bestemming, maar dat liet haar koud. Bij een vlucht lette je immers niet op je bestemming, ging het er in de eerste plaats om zo ver mogelijk weg te komen van wat je benauwde...

Ze reden hard, constateerde ze op een gegeven ogenblik. Ze suisden huizen en bomen voorbij.

Bomen.

‘Zijn alle bome dan groen?’

‘Ja lieverd, ze zijn nú allemaal groen. Maar meer moet je mammie maar niet vragen, vanavond. Ze is op de vlucht, zie je. Misschien zelfs voor jou.’

‘Heb je enig idee waar we heen rijden?’

Die vraag paste beter bij haar vlucht.

‘Nee.’

‘Naar 't zuiden. Ik weet in Valkenburg een nachtclub. Is dat ver genoeg?’

‘Ja.’

Ze zou de nieuwe dag dus toch ingaan met een soort feest. Leven, dood, brandmerk...

De doolhof wás er nog, maar ze voelde zich er niet meer zo

[pagina 152]
[p. 152]

in opgesloten. Ze had op haar vlucht al het een en ander omver getrapt.

‘Kan het je niet schelen dat de nacht kort wordt, ik bedoel wat slapen betreft?’

De nacht waarin ze anders tóch waarschijnlijk zou hebben wakker gelegen.

‘Nee.’

‘Morgen verwacht de baas ons namelijk weer op de gewone tijd. En je stelt hem niet graag teleur, hè?’

De baas. Die morgen nog even weg moest, om bloemen te zetten op het graf van haar kind.

‘Hij verdient het in elk geval niet.’

‘Misschien niet, nee. Maar krijgen we allemaal wat we verdienen?’

‘Anders zijn we niks te goed om het te nemen.’

Ze leefde bij het moment. Ze dacht aan haar recht om haar ellende voor een ogenblik van zich af te schoppen.

‘Daar kon je wel eens gelijk aan hebben.’

Het dubbelzinnige lachje waarmee hij het zei. Hij had in zijn vorige werkkring genomen wat hem volgens zijn mening toekwam. Deed hij het op een of andere manier ook in zijn tegenwoordige?

Hij was in elk geval geen figuur voor een voetstuk. Net zo min als zij zelf.

‘We zullen er net tegen donker zijn. Maar bepaalde vlinders beginnen ook pas in de nacht te vliegen.’

Hij hield nu in zijn manier van praten helemaal geen rekening meer met mogelijke gevoeligheden van haar kant. En die gevoeligheden zouden na dit ook nog maar weinig recht van spreken hebben...

Valkenburg. Plaats van vrolijkheid en vertier, ook al op deze zondagavond in de tweede helft van mei.

[pagina 153]
[p. 153]

‘'n Kaars waar heel wat op af komt fladderen,’ drukte André het met enig sarcasme uit.

Ze fladderden die avond, die nacht mee in de lichtkring. Ze deden het eerst op een terrasje, daarna in de bewuste nachtclub. Het werd een belevenis die haar voor een ogenblik losrukte van haar dagelijkse dingen, zoals ze dat ook had gewild. En toen ze om half vijf in de maandagmorgen haar vakje weer binnen ging, na André zijn ‘beloning’ te hebben gegeven, doemde uit de mist van haar moeilijk te ordenen gedachten één zekerheid op.

Van nu af aan zou haar doen en laten niet meer worden bepaald door verdriet of dierbare banden. Ten opzichte van die begrippen had ze eens en voor al desertie gepleegd.

 

Evenals André was ze die morgen op tijd op de zaak. Ze stelde dus, overeenkomstig hetgeen hij verdiende, de baas niet teleur.

Zelf zei hij aan het eind van de morgen dat hij 's middags wat later zou komen, en vroeg in de middag ging hij dus naar het graf van haar jarige zoon.

Toen hij ervan terugkwam riep hij haar nog even bij zich om een brief op te geven. Maar voor hij daarmee begon zei hij: ‘Ik heb Frits een groot bos tulpen in verschillende kleuren gebracht. Omdat hij zoveel van kleuren hield. Hij vertelde het me die middag bij u thuis, weet u wel, toen we een poosje samen waren.’

Ze dacht aan haar eigen kleurigheid, die waarmee ze deze dag was begonnen. Alles bont, tot haar jurkje toe waarop ze een of ander drankje had gemorst. Als het erom ging de verjaardag van Frits een beetje gepast te herdenken, was deze vreemde daarin beter geslaagd dan zijn moeder... Waarschijnlijk zonder iets van haar zwijgen te begrijpen,

[pagina 154]
[p. 154]

vertelde de baas ook nog: ‘Toen ik daar zo stond moest ik weer heel sterk denken aan wat de dominee zei van dat kaarsje.’

Ze wist nog wóórdelijk wat hij had gezegd. ‘Het kaarsje van Frits kan blíjven branden als wij het een plaatsje geven in ons hart.’

Maar voor haar was het kaarsje gedoofd.

Uit, leeg, donker.

‘Ik dank u in elk geval dat u geweest bent,’ zei ze zacht. En daarna, als een soort vrijpleiten van zichzelf: ‘Al heeft zo'n graf je op den duur natuurlijk niet zoveel meer te zeggen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken