beeld, thuis erger voelen dan ergens anders.’
Hij zei het met zoveel begrip; net of hij zélf een dergelijk verdriet kende. En zoals hij met Frits praatte, die keer in het ziekenhuis, toen ze er zelf bij was geweest...
‘U vindt dus dat je in zo'n geval je verdriet moet ontvluchten.’
‘Dat kun je niet altijd. Maar als je de kans zou krijgen aan iets nieuws te beginnen, iets moois...’
Merkwaardig bekend klonken die woorden. ‘Iets moois.’ Gelóófde de baas, of was door hetgeen bij het graf van Frits was gezegd iets in hem gaan leven van die dingen? Ze had er voor die tijd nooit iets van gemerkt, er vanzelfsprekend ook nooit naar gevraagd. Maar nu hij deze woorden gebruikte...
Hij scheen het verband zelf te willen leggen, want hij vroeg: ‘Bezoekt u het graf van Frits nog wel eens?’
Ze dacht eraan dat ze het vaker had kunnen doen dan ze het hád gedaan. Als ze niet op een paar zonnige zaterdagen en zondagen met André was meegegaan.
‘Zondag ga ik er weer heen. Hij zou maandag jarig zijn geweest, ziet u.’
Nee, hij vroeg niet of hij met haar mee mocht, zoals ze samen een keer bij Frits op bezoek waren geweest toen hij nog leefde. Hij zei wel: ‘Dan ga ik er maandag even heen. Er een bosje bloemen neerzetten.’
Ze stond die zondagmiddag dus alleen bij het graf van Frits, want ze had ook Ans niet gevraagd met haar mee te gaan. Bij dit bezoek was ze nu eenmaal liever alleen, omdat dan ook niemand op haar zou letten.
Ze zette de bloemen die ze had meegebracht in een vaas en bleef toen heel stil naar het graf kijken. Terwijl ze dat