Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

26

Toch bleef hij vaak op het ‘grote’ kantoor komen, en toch behielden de uren waarin ze 's avonds doorwerkten hun intieme sfeer.

‘Er moet eigenlijk weer iemand bij komen, zodat wij niet zoveel overuren hoeven te maken,’ zei hij een keer. Maar hij plaatste geen advertentie om gegadigden op te roepen en zij moedigde hem daar niet toe aan. Het was net of deze uren van samenzijn hen beiden iets gaven dat ze niet graag meer wilden missen, waaraan ze zelfs niet goed meer konden ontkomen. En het stuk toenadering dat ze er toch béiden in accepteerden...

‘Het moet ergens op uitlopen,’ maakte ze een keer voor zichzelf uit. ‘Misschien op iets dat ons voorgoed uit elkaar drijft, zoals met André.’

 

Op een avond in begin december gaf hij haar nog een paar brieven op. Niet in zijn privé-gesprek maar vanaf de rand van haar bureau, waarop hij maar even gemakshalve was gaan zitten. Waarop hij blééf zitten toen ze ook onder haar laatste stenogram een streep had gezet.

‘U kunt die brieven desnoods ook wel morgen uitwerken. Dan breken we nu op. De winkels zijn deze week laat open, u wilt er misschien wel een keertje gebruik van maken.’

Ze schokte met haar schouders.

‘Om voor mezelf een sinterklaascadeautje te kopen?’

‘Nee, dat zult u wel niet doen. Dat was vorig jaar anders, hè?’

[pagina 198]
[p. 198]

Ze dacht aan de cadeautjes die ze toen voor Frits had gekocht en knikte.

Hij scheen er op dezelfde manier aan te denken, want hij zei: ‘En kort daarna kocht u de kerstboomversiering voor 'em. Ik ben zo blij dat ik er ook iets aan heb kunnen doen om zijn laatste kerstfeest móói te maken.’

‘Het was zijn allermooiste kerstfeest.’

Ze zei het zacht, want de herinnering aan Frits was opeens heel sterk. En die herinnering was door hem opgeroepen, hoewel ze anders toch nog maar zelden over Frits praatten. ‘Die foto van hem, weet u wel, die vroeger altijd op uw bureau stond. Ligt die nog steeds in uw la?’

‘Ja.’

‘Er is nu eigenlijk geen enkele reden meer om 'em niet weer op z'n oude plaatsje te zetten, vindt u wel?’

‘Nee, nu geloof ik niet meer.’

De reden die er was gewéést, waarom ze de foto zelfs een keer had omgekeerd en er een paar mappen op had gelegd, zodat ze het gezicht van Frits zelfs niet meer zou zien als ze die la zou opentrekken. Een facet van haar vlucht, van haar weghollen uit de met gekrijs gevulde doolhof ‘leven, dood, brandmerk’.

Nu was alles rustig om haar heen, en ook binnen in haar. Nu zou ze wel...

Ze trok haar la open, schoof de mappen opzij en pakte de foto, die ze zó op haar bureau zette dat ze er beiden naar konden kijken.

Thuis, op de schoorsteenmantel, had ze een andere foto van Frits. Een minder recente, een minder sprekende ook. Want zoals haar kind hen nu aankeek, met in zijn klare ogen een hunkering naar het leven dat toen nog maar zo heel kort voor hem was geweest...

[pagina 199]
[p. 199]

Na een stilte die voor haar gevoel eindeloos had kunnen zijn, hoorde ze hem zeggen: ‘Zo keek hij me aan toen hij me van de kerstboom vertelde.’

Het was vooral de klank van zijn stem die haar opzij deed kijken, naar zijn gezicht.

Ze zag een paar tranen blinken in zijn ogen.

Haar baas huilde...

Het scheen het moment van de onthullingen waaraan ze die vorige keer nog niet toe waren geweest. Want hij zei nog meer. Hij zei iets dat haar schokte.

‘Het maakte zo'n diepe indruk op me omdat mijn eigen zoontje me misschien ook wel eens zo zou hebben aangekeken, als ik hem op die leeftijd nog bij me zou hebben gehad.’

Ze probeerde het te verwerken, kwam althans tot een vraag.

‘Bent u dan getrouwd geweest, en hebt u óók een kind verloren...’

‘Ja, maar op een andere manier dan u. Mevrouw Wijnhoudt ... ik zal u nu ook de rest vertellen. Dat heb ik al een tijdlang als een noodzakelijkheid gezien omdat ... omdat we intiemer met elkaar worden. Een intimiteit waarop u misschien niet langer gesteld zult zijn als ik u mijn verhaal heb verteld. Kunt u zich voorstellen dat ik om die reden gedraald heb?’

Ze knikte, want het was bij alles wat ze níet begreep het enige dat althans haar gevoel aansprak.

‘Bereid u zich voor op een vrij láng verhaal, want ik wil het u nu ook volledig vertellen. Zelfs met hier en daar een stukje achtergrond, begrijpt u?’

Het zou hem niet makkelijk vallen, zag ze aan zijn gezicht en aan zijn handen, die krampachtig de rand van haar bu-

[pagina 200]
[p. 200]

reau omklemden. Een greep die haar misschien zou hebben doen huiveren als er niet een avond was geweest waarop het ene kameraadje het andere met lachende ogen had aangekeken...

‘Zo'n vijftien jaar geleden, mevrouw Wijnhoudt, was ik getrouwd en had ik een zoontje van een jaar. Ik was dol op mijn vrouw en op mijn kind. Op mijn vrouw ondanks het feit dat we totaal verschillend van aard waren. Toen we trouwden was ze pas twintig, maar we gingen al vier jaar met elkaar om en ik was bang dat ik haar kwijt zou raken als er geen vaste band zou komen. Want ze kon ook tegen andere jongens en mannen erg lief doen, en ze was bijzonder aantrekkelijk. Zo'n vrolijke vlinder als zíj dus was, zo ernstig was ík. Ik begon in die tijd met alle energie waarover ik beschikte m'n zaak op te bouwen, want ik wilde het haar graag goed geven. Waarschijnlijk ging ik daarbij té energiek tewerk; die fout wil ik mezelf direct toeschrijven. Ik was ook 's avonds vaak van huis, schonk m'n vrouw dus misschien niet díe aandacht die speciaal zij nodig had. Een brok compensatie voor haar zag ik in het kind dat we kregen. Een jongen dus, waarmee ik stapel was. Zij ook trouwens, en ik dacht dus dat alles wel “goed” zat. Maar alles zat níet goed. Toen ik een keer onverwachts thuiskwam betrapte ik haar met een ander, en toen...’

Ze hoorde de rand van haar bureau kraken. Daardoor keek ze heel even naar zijn vingers, die bloedloos waren en haar aan werktuigen deden denken.

‘Ik zal proberen u rustig te vertellen wat er gebeurde. In m'n razernij greep ik die vent bij zijn keel, en toen ik die eenmaal vast had... Mijn handen zijn sterk, maar dat was het niet. Ik kón niet meer loslaten. Het was net of het gegil van mijn vrouw, en zijn gekronkel, en zijn uitpuilende

[pagina 201]
[p. 201]

ogen me niets aangingen. En zo hield ik vast tot ik hem had gewurgd.’

Ze zei niets en bleef doodstil zitten. Ze voelde geen angst, geen walging. Eerder was ze geneigd haar hand op de zijne te leggen, als een soort meeleven.

Zijn stem klonk vrij beheerst toen hij verder ging: ‘Dat is dus mijn verleden, mevrouw Wijnhoudt. Een man die een ander heeft vermoord en die daarvoor ook heeft gezeten. Want ze hebben me natuurlijk gestraft. Drie jaar. Dat is niet veel voor een moordenaar, maar er waren dan ook verzachtende omstandigheden. In Frankrijk zouden die omstandigheden zelfs tot vrijspraak hebben geleid. Drie jaar dus uit de samenleving. Getrouwd, vader van een kind, maar die relaties waren kapot. Op m'n kind had ik rechten kunnen doen gelden, maar wat had het aan een vader die in de bajes zat. En mocht ik het de schande aandoen dat het ooit in z'n leven zou horen de zoon van een moordenaar te zijn? Mijn vrouw wilde scheiden en daarna voorgoed uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Ze had een vriendin in Amerika; daar zou ze heen gaan. Wat moest ik anders doen dan ons kind aan haar meegeven en er voorgoed afstand van doen? Zo is het dus allemaal gebeurd. Ik zat in Haarlem in de gevangenis en kreeg er af en toe bezoek van mijn vader. Mijn moeder was toen al een paar jaar dood, en andere familieleden had ik niet. Geen familieleden tenminste die belang stelden in een misdadige neef. Drie jaar van bijna volstrekte eenzaamheid dus. Met herinneringen aan mooie dingen, zoals mijn vrouw, mijn kind, mijn zaak die iets begon te worden.’

Hij ging pas verder nadat hij een tijdlang roerloos naar het portret van Frits had gekeken.

‘Ik heb het natuurlijk overleefd; als het om geestelijke el-

[pagina 202]
[p. 202]

lende gaat overleeft een mens alles. Maar je ervaringen als het eenmaal achter de rug is. Merken dat je een getekende bent, dat vooral voor jezélf voelen. Niemand die zich om je bekommert, daar ook niemand naar vrágen, terwijl je in feite hunkert naar een klein beetje liefde, een beetje warmte... Een van de eerste dingen die ik heb gedaan was me een hond aanschaffen. Een hond láát zich aanschaffen; door een heilige en door een moordenaar. En hij gaat houden van degene bij wie hij toevallig terechtkomt. Die hond is nu dood, Lady is er de dochter van. Hij likte mijn handen net als Lady het doet. Mijn handen waarmee ik iemand had gewurgd. Welk mens zou er behoefte aan hebben die handen zelfs maar aan te raken? In alle eenzaamheid zocht ik dus verder m'n weg. Ik moest leven, en omdat ik niet graag om een baan wilde bedelen, probeerde ik de brokstukken van mijn zaak aan elkaar te lijmen. Dat bleek moeilijk; in het begin en ook later. Vooraanstaande fabrieken hadden geen fiducie meer in me en dus moest ik me met tweede- en derderangs tevreden stellen. Hetgeen natuurlijk dienovereenkomstige klanten opleverde. Een “getekende” is kwetsbaar, mevrouw Wijnhoudt, vooral in zaken. Begrijpt u bijvoorbeeld waarom ik maar heel weinig drukte kon maken als de mensen me niet op tijd betaalden?’

Ze knikte langzaam en doordacht. Ze begreep zelfs méér; ze begreep heel veel.

‘Toen u zich als medewerkster aanmeldde, interesseerde uw verleden me niet. Ik had er zélf een, en ik haatte mensen die je verleden gingen napluizen. Zo stond ik ook tegenover Buissant, naar wie ik in eerste instantie evenmin heb geïnformeerd. Hij leek me geschikt, enfin, alles wat ik u van hem vertelde en wat u naderhand ook zelf hebt kun-

[pagina 203]
[p. 203]

nen constateren. Om zijn verleden heb ik hem uiteindelijk niet veroordeeld; wel om het feit dat hij er niet mee had afgerekend, zoals u dat wél had gedaan. En nu dan nog mijn eigen misstap in dat opzicht. Mijn handen die zich nog een keer vergrepen, die misschien een tweede moord zouden hebben gepleegd als u het niet had verhinderd. Weet u: ik was van uw kind gaan houden. Niet op die manier dat ik hem leuk vond, en wel lief, maar alsof het mijn eigen zoontje was, dat in de plaats was gekomen van het kind dat ik nooit meer zou terugzien. Ik keek graag naar zijn foto, weet u wel, en ik vond het fijn als ik een kleinigheid voor hem kon doen. Ook zijn sterven heeft me dus aangegrepen alsof ik zélf een kind verloor. En tegen die achtergrond de insinuatie van Buissant. Terwijl ik bovendien wist wat Frits voor u betekende, hoe diep uw smart was. Die aantasting van u en uw kind bracht me nog éénmaal tot razernij.’

Haar hand schoof nu naar de zijne en raakte die aan. Maar hij onthulde in deze ogenblikken ook gevoelens die meer waren dan kameraadschap. Gevoelens voor haar kind, maar naar ze aarzelend tot zich liet doordringen ook voor haar...

Hij scheen niets van haar aanraking te merken, want op een toon die eerder een zekere afstand schiep ging hij verder: ‘Nu u dit alles weet wil ik u ook nog zeggen hoe het nu met me is gesteld. Ik was erbij toen ze uw kind begroeven, en wat toen is gezegd, en gezongen, heeft een diepe indruk op me gemaakt. Vooral omdat ik wist dat Frits zo'n helder brandend kaarsje wás. Ik hoef nu bijvoorbeeld maar naar die foto te kijken om het weer te weten. Mooie dingen zien en mooie dingen doen. Ik heb er in Zweden, waar ik ook overdag altijd eenzaam was, heel veel over nagedacht,

[pagina 204]
[p. 204]

en ik ben tot de conclusie gekomen dat er onder de mensen steeds minder plaats zal zijn voor mooie dingen. Ze worden ontkend, ze worden weggeschreeuwd en weggespot. Ze zullen op 't laatst misschien alleen nog bestaan voor mensen die in concentratiekampen hebben gezeten, of in de gevangenis, of die een kind hebben verloren. Mensen die door God zijn meegenomen naar de gruwelijkste duisternis, maar die hij daar een brandend kaarsje heeft gegeven om zelf de weg terug te zoeken. Dat doen ze dan struikelend en vallend; u zag het aan mij. Maar op een gegeven ogenblik zien ze dat het leven nog waarden heeft, dat je er nog iets mee kunt dóen.’

Hij zweeg; hij scheen zijn lange verhaal te hebben verteld. Hij vertelde haar dus niet wat hij persoonlijk met zijn leven zou gaan doen. Maar in wat hij haar wél had verteld, lag besloten dat hij zich voorstelde het in eenzaamheid te zullen doen. Omdat hij zich nu ook in háár ogen een ‘getekende’ wist...

Ze schoof haar hand terug en zei zacht: ‘Voor mij verandert er natuurlijk niets, ik bedoel ... nu u me dit allemaal hebt verteld. Ik zal er niet minder prettig om werken, en wat mij betreft hoeft u er voorlopig ook nog niet iemand bij te nemen.’

Het was een zuiver zakelijke concessie. Maar iets anders vroeg hij ook immers niet van haar?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken