Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

27

Nee, iets anders vroeg hij niet van haar. Maar het betekende dat de uren van intieme samenwerking, waarin het was alsof ze samen naar de regen luisterden, en naar de wind, bleven. Daar had zíj als het ware om gevraagd...

Na zulke uren wachtte haar de eenzaamheid van haar stille flat. Stil en eenzaam vooral omdat Ans niet zo vaak meer kwam. Ans die haar een week of wat geleden was komen vertellen dat ze een ‘vriend’ had.

‘Ik zal hem wel eens mee naar je toe sleuren, Kiki, maar stel je niet voor dat je dan een knapperd voor je neus krijgt, zo'n scheerapparaten-reclame. Simon is een doodgewone knul, eerder lelijk dan mooi, en hij is ook nog een beetje astmatisch. In deze tijd van het jaar, met die nattigheid en vaak die harde wind, kan ik dus beter bij hem komen dan hij bij mij. Maar we houden van elkaar, en dat is toch mooi genoeg?’

Ja Ans, dat is mooi genoeg. Iets mooiers kun je je niet eens voorstellen. En je hebt het waarschijnlijk gevonden omdat je weet wat donkerheid is. Jij met je invalide moeder, die je helemaal verzorgt...

Die gedachte ging door haar heen terwijl ze op straat liep, nadat ze tot half zeven hadden doorgewerkt. Zoeven waren ze ieder hun weg gegaan; hij naar zijn pension en zij naar haar flatje. Zijn hospita zou zijn eten wel warm hebben gehouden, en Lady zou na een poosje te hebben gehold zijn handen likken.

Dat was aan figuurlijke warmte niet veel, maar bij haar was

[pagina 206]
[p. 206]

het nog minder. Ze moest bij haar thuiskomst nog aan haar eten beginnen, en er was geen hond, laat staan een mens om haar een stukje aanhankelijkheid te betuigen.

Daarom ging ze nog níet naar huis, bleef ze nog een poos door de stad lopen. De stad die althans haar best deed het de mensen een beetje gezellig te maken. Die zich voorbereidde op de kerst en dat deed met veel kleur, veel licht, veel muziek.

‘Net als Madrid. Ga je weer vluchten, ga je weer hollen?’ In plaats van zichzelf een antwoord te geven op die vraag diepte ze de vergelijking verder uit.

Madrid. Ze had er rondgehold met André, haar begeleider op de vluchtroute die ze zich had gekozen. Wég van de doolhof; wég van de herinnering aan Frits; wég van een helder brandend kaarsje.

Een bungalow; een zorgeloos leven; een beetje lichamelijke liefde.

Maar dan: een dolksteek op de plek waar haar brandmerk zat. Een snerpende pijn die aan alles een eind maakte...

Amsterdam. In afwachting van het kerstgebeuren. Met Frits aan haar hand langs de winkels. ‘Ik vond het fijn als ik een kleinigheid voor hem kon doen.’ Samen in zijn auto, met Frits tussen hen in. ‘Nou was 'et net of ik tusse m'n mammie en m'n pappie in zat.’

Haar gevoelens die toen heel schuchter waren gaan spreken. Die ze had weggespot omdat ze in de verste verte niet werden beantwoord en die ze had laten overschreeuwen door het rumoer van Madrid.

Maar de stilte daarna. De band die het sterkst bleek. En toen: ‘Die aantasting van u en uw kind...’

Hij had het haar zo niet moeten vertellen. Hij had haar ook niet een keer het gevoel moeten geven van een avond

[pagina 207]
[p. 207]

waarop alles nieuw was. Nieuw omdat ze nog nooit in haar geschonden leven de ervaring had gehad samen te zijn met een man met wie je naar de regen kon luisteren zonder dat hij je tegelijkertijd met zijn ogen uitkleedde.

Dat alles had hij niet moeten doen omdat zijn verhaal op een gegeven ogenblik uit was geweest. Omdat hij zich de moordenaar, de getekende wist die zijn leven niet aan dat van een ander mocht verbinden.

En voor dit grauwe eindpunt van wat een weg naar het licht had kunnen worden, was ze nu dan misschien op de vlucht. Opníeuw op de vlucht. Nu in haar eigen stad, waar ze wel vaker doorheen had gedoold als ze bang was geweest voor de stilte van haar flatje. Waar ze een keer tot in de diepste diepte van haar wanhoop was afgedaald...

Hij moest die wanhoop ook gekend hebben. Zijn vrouw verloren; zijn kind verloren; drie jaar in volstrekte eenzaamheid tussen grauwe, kille muren. ‘Een hond láát zich aanschaffen.’ De enige mogelijkheid van een getekende om een stukje aanhankelijkheid te bekomen...

Zij had haar kind gehad. Maar het was haar afgenomen op een avond toen de bomen begonnen te groenen.

Dood en leven, leven en dood.

‘Kersbome blijve altíjd groen, hè mammie? Net als mijn kaarsje dat altijd blijft brande.’

Zijn kaarsje...

Ze begon moe te worden, ze moest nu toch maar naar huis gaan.

‘Mensen die God heeft meegenomen naar de gruwelijkste duisternis, maar die hij daar een brandend kaarsje heeft gegeven om zelf de weg terug te zoeken.’

Dat ze zich zo slap voelde kwam natuurlijk doordat ze nog steeds niets had gegeten.

[pagina 208]
[p. 208]

‘...dat uw kind een taak had ten opzichte van u.’ Dominee die de mensen achterna liep met kerstbakjes...

Ze zou nu wel thuis willen zijn, want ze was ontaard moe. Ze zou zo wel op een stoeprand willen gaan zitten.

De stoep van een kerk.

‘Als onze Heer mensen wil roepen.’

De donkere kuil waarin Frits verdween.

‘Het kaarsje van Frits kan blijven branden.’

Zijn foto, opeens weer op haar bureau.

‘Ik hoef maar naar die foto te kijken om te weten...’

Wat werd het nu een warboel in haar hoofd, wat haalde ze niet allemaal door elkaar. Als ze nu niet gauw een steunpunt vond voor haar ogen...

Frits.

Zijn snoet.

Zijn stralende kijkers.

Een laatste stem, die uit het diepst van haar innerlijk kwam. ‘Ja, ik zie het. Ik zie het nu heel duidelijk. Jouw kaarsje is blíjven branden, lieverd.’

 

Ze vond het ogenblikje rust waar ze zo hard aan toe was niet op een stoeprand maar in een cafetaria. Ze dronk er een kop koffie en ze at er voorlopig ook iets. Want het was al laat, het was al bijna acht uur. De avond thuis zou niet eens zo lang meer zijn, vooral omdat ze nu wel weer naar huis kon lopen en dat ook graag wilde.

Ze liep dus op een gegeven ogenblik weer door de straten van haar stad, maar anders dan ze het eerst had gedaan. Ze had nu een doel, maar dat was niet haar stille, lege flatje. Dat was de nieuwe bestemming die ze misschien aan haar leven kon geven nadat ze, op een moment waarop ze zich geestelijk en lichamelijk leeg had gevoeld, de uit-

[pagina 209]
[p. 209]

nodiging van haar Heer had verstaan.

‘Iets moois zien en iets moois doen, met de wetenschap dat Christus ons er de gaven voor heeft gegeven.’

De gave om iets moois te doen, om een ander gelukkig te maken bijvoorbeeld. Ook jezelf, maar dat pas nadat je jezelf eerst volkomen had weggecijferd...

Een moordenaar, een getekende. Hij kende zichzelf geen recht op een stukje geluk toe. Je kon hem alleen je aanhankelijkheid betuigen door zijn beide handen, zijn handen die hadden gewurgd, in de jouwe te nemen. Zoals de hond die zich door hem had laten aanschaffen zijn vingers likte. Daarin vernederde je jezelf. Dat kon je misschien ook alleen maar als je zélf gebrandmerkt was en als je wist dat je Heer zich ook had laten brandmerken. Om mensen met een verleden, mensen die alles hadden verknoeid, te kunnen uitnodigen...

Amsterdam bereidde zich voor op het feest van zijn geboorte. Zij zou het óók doen, in haar stille flatje. Ze zou wat kaarsen kopen, en wat sparregroen. Daarvan zou ze ook een takje tussen de lijst van Frits' foto steken. Dat kon ze nu wel.

Maar bovenal zou binnen ín haar kaarslicht zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken