‘...dat uw kind een taak had ten opzichte van u.’ Dominee die de mensen achterna liep met kerstbakjes...
Ze zou nu wel thuis willen zijn, want ze was ontaard moe. Ze zou zo wel op een stoeprand willen gaan zitten.
De stoep van een kerk.
‘Als onze Heer mensen wil roepen.’
De donkere kuil waarin Frits verdween.
‘Het kaarsje van Frits kan blijven branden.’
Zijn foto, opeens weer op haar bureau.
‘Ik hoef maar naar die foto te kijken om te weten...’
Wat werd het nu een warboel in haar hoofd, wat haalde ze niet allemaal door elkaar. Als ze nu niet gauw een steunpunt vond voor haar ogen...
Frits.
Zijn snoet.
Zijn stralende kijkers.
Een laatste stem, die uit het diepst van haar innerlijk kwam. ‘Ja, ik zie het. Ik zie het nu heel duidelijk. Jouw kaarsje is blíjven branden, lieverd.’
Ze vond het ogenblikje rust waar ze zo hard aan toe was niet op een stoeprand maar in een cafetaria. Ze dronk er een kop koffie en ze at er voorlopig ook iets. Want het was al laat, het was al bijna acht uur. De avond thuis zou niet eens zo lang meer zijn, vooral omdat ze nu wel weer naar huis kon lopen en dat ook graag wilde.
Ze liep dus op een gegeven ogenblik weer door de straten van haar stad, maar anders dan ze het eerst had gedaan. Ze had nu een doel, maar dat was niet haar stille, lege flatje. Dat was de nieuwe bestemming die ze misschien aan haar leven kon geven nadat ze, op een moment waarop ze zich geestelijk en lichamelijk leeg had gevoeld, de uit-