Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruispunt van het verleden (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruispunt van het verleden
Afbeelding van Kruispunt van het verledenToon afbeelding van titelpagina van Kruispunt van het verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (20.91 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruispunt van het verleden

(1971)–Dolf Kloek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 210]
[p. 210]

28

Twee dagen later.

Een winterse dag, met hagelbuien en nu en dan ook natte sneeuw. Donkere luchten die al om vier uur voor een haast volslagen duisternis zorgden.

‘Omdat het al avond lijkt kom ik maar vast hier zitten. Mag toch wel, hè?’

Het idee dat ze ‘nee’ zou zeggen. Dat ze een zekere angst zou hebben om met hem alleen te zijn.

‘U gaat maar zitten, hoor. Schijnt mijn bureaulamp u niet in uw gezicht?’

‘Attent van u om het te vragen. Nee, ik heb er geen grein last van.’

Samen bezig zijn. Voor de zaak die hij een keer met veel moeite opnieuw had opgebouwd, nadat alles onder zijn handen was vergruizeld.

‘'t Is nu vijf uur. Ik zie erin zitten dat we nog zo'n anderhalf uur door moeten stomen. Erg?’

‘Welnee.’

‘Maar u moest wel vast een kop koffie voor ons maken. En haalt u er dan iets bij. Een stuk kerstbanket of zo.’

Een kwartier later hadden ze hun koffie en hun stuk kerstbanket.

‘Heeft wel even iets huiselijks, vindt u niet?’

Ze knikte en dacht erover na. De huiselijkheid van twee eenzamen, twee getekenden. Twee bureaus, een paar lampen die schel licht gaven, een kop koffie en een stukje banket. Maar buiten het barre weer en de zelfs in deze kersttijd onaandoenlijke mensen.

[pagina 211]
[p. 211]

‘U hebt zeker geen speciale plannen voor de kerst?’

Iets dergelijks had hij haar vorig jaar ook gevraagd. Toen ze Frits nog had gehad, en een afspraak met André om op tweede kerstdag samen ergens heen te gaan.

‘Nee, ik ben nu net zo eenzaam als u.’

Geen vráág van haar kant deze keer. Ze wist immers?

‘Ik hoop dat u niet lang zo eenzaam blijft.’

Nu moesten ze elkaar wel even aankijken. Nu zag ze in zijn ogen ook de afstand die hij schiep tussen zijn eigen geluk en dat van haar. En nu was ook het ogenblik gekomen waarop ze die afstand moest overbruggen.

‘Ik vraag me af wie een eind zou kunnen maken aan mijn eenzaamheid, meneer Spoor.’

‘Dat zou toch... Er kan toch iemand in uw leven komen die van u gaat houden, en u van hem...’

‘Ik zou die iemand mijn verhaal moeten vertellen. Een verhaal dat in zoverre op het uwe lijkt dat het ook weinig verheffends heeft. Ik zou hem moeten vertellen dat ik zo'n jaar of wat terug erop los heb geleefd. Dat ik met allerlei likkebaardende kerels naar bed ben geweest, en soms niet eens naar bed. Dat mijn lichaam dus zó bezoedeld is dat het eigenlijk in een smerige goot thuishoort.’

‘Maar ... maar dat is toch uw verléden, waarvan alleen ik, en misschien nog een enkeling iets weet. Dat hoeft u toch niet...’

‘Niet aan de grote klok te hangen, wilt u zeggen. Dat doe ik ook niet. Dat doen we geen van allen. U niet, en Buissant niet, en ik niet. Maar we zijn alle drie getekenden. Dat voelen we zelf het meest. En als we met iemand in een meer intieme relatie komen dan moeten we vertellen. Dat moest u, en dat zal ik moeten.’

‘Ik deed het omdat ik u tegen mezelf wilde waarschuwen.’

[pagina 212]
[p. 212]

‘Om die reden zou ik het ook doen. Ik zou mijn leven alleen kunnen verbinden aan een man die alles van me zou weten en dat ook allemaal zou accepteren.’

Ze keken elkaar opnieuw aan en ze zag dat de afstand er niet meer was. Die had ze overbrugd door zichzelf in de kloof, in de goot te gooien. Nu stond ze dicht bij hem; nu moest ze alleen nog zijn handen in de hare nemen.

‘U wilde mij tegen uzelf waarschuwen, meneer Spoor. Maar hoe wordt het eigenlijk als je dat wederzijds wilt doen. Valt dan niet alles tegen elkaar weg, ben je dan niet helemaal quitte?’

‘Ik begrijp nog niet precies wat u bedoelt...’

Ze liep naar zijn bureau, ging op de rand ervan zitten.

‘Ik bedoel dat we met de kerst beiden eenzaam zullen zijn. Omdat we beiden het gevoel hebben dat we een ander onwaardig zijn. En nu ga ik dat gevoel doorbreken. Ik nodig u uit om met de kerst bij mij te komen.’

Hij stond op, hij kwam vlak voor haar staan. Hij stak zijn handen, die een mens hadden gewurgd, aarzelend uit naar haar lichaam, dat bezoedeld was. Maar ze keken elkaar aan, en in hun ogen was geen angst en geen afkeer. Er was alleen maar een brok geluk in toen hij haar omarmde en haar naam fluisterde.

‘Kiki.’

 

Hij kwam natuurlijk al eerder dan met de kerst. Hij kwam meteen al die volgende avond, nadat ze de vorige een beetje feestelijk hadden gemaakt door de brui te geven aan het werk en in hun eetgelegenheid van vorige keer te gaan eten. Het was er drúkker geweest dan die vorige keer, maar het had haar desondanks geen moeite gekost de herinnering te verlevendigen aan een samenzijn dat haar een

[pagina 213]
[p. 213]

pril geluksgevoel had gegeven.

En nu zaten ze dan samen in haar huiskamer die opeens zoveel ‘leefbaarder’ scheen. Ze had tussen de middag een bos hulst gekocht, die in een tinnen kan op tafel stond. Ze had ook een paar sparretakken meegenomen en daarvan hier en daar kleine takjes tussen geprikt.

‘Frits heeft ook zijn kerstgroen,’ zei hij van de foto op de schoorsteenmantel. ‘We zullen in de komende dagen wel vaak aan hem denken, Kiki. Hij is eigenlijk zo nauw betrokken bij dat tussen ons.’

Dat hij haar ‘Kiki’ noemde was haar minder vreemd dan dat zij hem ‘Henk’ moest noemen.

‘Zolang je nog tegelijkertijd m'n baas bent, zal ik daar wel een beetje moeite mee hebben.’

‘Misschien een reden om voor die ongewone situatie zo gauw mogelijk een oplossing te zoeken.’

Ze zouden daar in de loop van de avond wel een keer over praten, maar eerst was er een intimiteit waarin voor zakelijke redeneringen geen plaats was. De intimiteit van iemand bij wie je hoorde. Met wie je praatte, maar die je je meer nog bewust was in een moment van stilte. Omdat die stilte niet meer leeg was, niet meer beklemde.

‘Ik heb zo vaak aan iets als dit gedacht, Kiki, en ernaar verlangd. Met jou, ja. Maar er was zoveel dat tussen ons beiden in stond, in 't begin zelfs tussen jou en een klein beetje toenadering van mijn kant. Je had me van je verleden verteld, en ik wilde niet de indruk wekken een profiteur te zijn.’

‘Zodat ik een beetje jaloers was op Frits, die alléén maar in tel scheen. En hem dan nu, nadat hij maar zo kort in tel is geweest, te horen zeggen: “Dat zou een pappie misschien ook voor me hebben meegebracht.” Toen hij die grote fruit-

[pagina 214]
[p. 214]

bak van je kreeg, weet je nog wel? Ik kan sinds kort weer huilen, Henk. Zie je het aan m'n ogen? Maar het zijn geen wanhoopstranen, hoor.’

Hij gaf haar zijn zakdoek om ze weg te vegen.

‘En vergeet nooit dat niemand ze zo goed begrijpt als ik. Want in hem hebben we sámen een kind verloren, Kiki. Maar nu iets moois: misschien krijgen we samen ook weer een Frits terug.’

Ze moest er wel iets vrolijks op zeggen, anders zou ze die gedachte nog niet goed hebben kunnen verwerken.

‘Je moet dan maar gauw kiezen tussen Kiki de kantoorjuf en Kiki de mama.’

‘Die keus zal niet zo moeilijk zijn. Hoewel... Je bent in de zaak altijd geweldig geweest, en je was het vooral na het vertrek van Buissant. Toen had ik zo echt het gevoel dat wij samen aan 't opbouwen waren. Door de nieuwe mogelijkheden, en doordat de lucht gezuiverd was... Onze zaak in opbloei zal jou op een gegeven ogenblik missen, Kiki.’

‘Daarom blijf ik ook zo lang mogelijk je brieven in triplo typen, en je telefoontjes verzorgen, en weet ik wat al niet allemaal meer. Je van koffie en thee voorzien bijvoorbeeld. Dat mag ik trouwens ook wel eens híer doen, anders kies je op het kritieke ogenblik nog voor de kantoorjuf.’

 

Ze ging weer aan zo'n brief-in-triplo beginnen. De gele kopie, de rose, het blanco vel briefpapier.

Ze draaide het geheel in haar machine, maar sloeg nog niet onmiddellijk de toetsen aan. Ze vouwde in plaats daarvan haar handen onder haar kin en keek naar buiten.

Daar rukte een gure wind aan de kale bomen. Daar joegen grauwe wolken over de daken aan de overkant.

[pagina 215]
[p. 215]

De donkere dagen voor Kerstmis. Het was altijd eerst donker voordat het licht werd. Zo was het ook vaak in iemands leven...

Henk, André en zij. Drie mensen die elkaar toevallig, en misschien ook weer níet zo toevallig hadden ontmoet. Die alle drie tegen een donkere achtergrond leefden en toen waren samengestoten. Zoals ze zoëven met haar brief had gedaan.

‘Verleden in triplo’. Drie besmeurde, geschonden levens... Twee ervan hadden het licht gevonden. Door in elkáárs duisternis af te dalen. Door elkaar op de bodem van de put een hand te geven en samen naar boven te klauteren.

Henk en zij. Ze hadden zich losgemaakt van hun verleden. Ze waren aan wat hij eens had genoemd ‘iets moois, iets nieuws’ begonnen.

Dat deed André niet. Hij kon zich niet losmaken van zijn verleden en zou misschien een keer in de put verdrinken.

‘Op een keer gaat alles misschien fout met me, wie weet zó fout dat ik mezelf niet meer de kans geef verder te gaan.’ Ze zou die regel van zijn brief woordelijk onthouden, wist ze. En ze zou ook altijd blijven hopen dat André nog eens zou worden benaderd door iemand voor wie geen weg te vreemd was.

‘Als onze Heer mensen wil roepen dan heeft-ie daarvoor nog wel andere middelen dan een dominee die met kerstbakjes sjouwt.’

‘Ik gun het je, André. Niet omdat je me een bungalow beloofde en ook niet omdat je “lieve Kiki” schreef. Maar omdat ik weet wat het is een getekende te zijn, en vooral ... om je een getekende te vóelen.’

Het geluid van de deur. De baas... Ach nee. Henk natuurlijk

[pagina 216]
[p. 216]

Hij kwam achter haar staan, legde zijn handen op haar schouders.

‘Droom je een beetje?’

‘Ja. Mág eigenlijk niet in werktijd, hè?’

‘Alleen als de baas een klein rolletje had in je droom.’

‘Hij had een heel grote, want we klauterden hand in hand uit een donkere put.’

‘Naar het licht van een klein kaarsje?’

‘Naar het licht van een klein kaarsje.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken