Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
Afbeelding van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.85 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3

(1973)–G.P.M. Knuvelder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

1. De romantische persoonlijkheid

Allereerst aandacht voor de eigen aard van de romantische persoonlijkheid. Uit die eigen aard en de daaruit voortvloeiende verhouding tot de omringende werkelijkheid vloeit uiteindelijk de poetica van de romantiek voort.

 

Het duidelijkst komt de eigen aard van de romantische persoonlijkheid aan het licht door haar te plaatsen tegenover de opvattingen over de mens van de verlichting. Dit is uiteraard schematiseren, en geeft geen antwoord op de vraag hoe déze (individuele) mens in de tijd van de verlichting, respectievelijk de romantiek precies wasGa naar voetnoot1.

[pagina 20]
[p. 20]

In de achttiende eeuw had de rede, hoezeer ook aangevochten en hoe vaak gecomplementeerd door het ‘gevoel’, wezenlijk heerschappij uitgeoefend over de andere menselijke vermogens. Dit had geleid tot een zekere verschraling van die andere vermogens. Daartegen nu richt zich de reactie van Sturm und Drang en romantiek, die beogen de menselijke uitingsmogelijkheden álle tot hun recht te doen komen.

De Sturm und Drang erkent alleen de door een krachtig gevoel gestuwde persoonlijkheid; deze persoonlijkheid heeft er geen behoefte aan deze stuwkracht te analyseren.

Tegen een extreem rationalisme verzet zich ook de op de Sturm und Drang-generatie volgende romantiek; ook zij kent het verzet tegen het ‘leere, abstracte Reden’ van de ‘vernünftig denkenden Vernunft’, zoals Fr. Schlegel het noemde, tegen een aprioristische, eenzijdig-rationalistische conceptie van mens en ook wereld. Er is méér, meent de romanticus, tussen hemel en aarde, méér ook in de mens, dan door de verlichte rede was vastgesteld in haar schema's; veel, dat door het verstand van de vitaal-levende mens ‘begrepen’ wordt, al is het niet door de rede vastgelegd, veel ook in het niet-bewuste; en dit ‘vele’ verleent de mens eerst zijn volledige menselijkheid. De romantiek is door een modern psychiater gekenschetst als een poging ‘om weer contact te krijgen met de ziel der dingen’Ga naar voetnoot2.

Het ‘leere, abstracte Reden’ vindt dus weinig waardering bij de romantici; de mens moet ‘inne werden, was er ist, und sein soll auf der Erde und im Angesichte der Sonne; als König der erschaffene Natur, in deren Mitte und auf deren Gipfel ihn der schaffende Geist gestellt hatGa naar voetnoot3.

Dit betekent niet, dat de romanticus (anders dus dan de Sturm und Drang) het werkelijk ‘Vernunft’ verwerpt. Men verwerpt het ‘leere, abstracte Reden’. Maar het ‘Vernunft’ heeft wel degelijk de belangrijke taak dat wat in de psyche doorleefd wordt, te ‘duiden’. Vooral de metafysische intuïties. Schopenhauer bepaalde het begrip van de meta-

[pagina 21]
[p. 21]

fysische verlangens van de mens als volgt: de menselijke geest wil het geheel van de ervaring in zijn innerlijke samenhang overzien, de verschijningen in hun gemeenschappelijkheid beschouwen en trachten de eenheid te verstaan die tot wisselende verschijning komt. De romanticus nu weet op het voetspoor van Kant dat zonder activiteit van de intelligentie dit alles - met inbegrip van het streven naar het eeuwige en oneindige - niet mogelijk isGa naar voetnoot4.

Maar de romanticus wil niet alléén ‘Vernunft’-mens zijn; hij wil zijn een bewust denkend en willend, uit de psychische totaliteit levend wezen, levend uit de volheid van de menselijke natuur, die het bewuste èn onbewuste, het hogere en ‘lagere’, het denken en willen, maar ook het voelen en de drang van de instincten, het ‘vitale’Ga naar voetnoot5 als stuwkracht kent. Stuwkracht, die niet beoogt een reeks ‘normale’ daden te stellen in een ‘normale’ maatschappij, maar persoonlijke daden, opdat een volledig individueel menselijk leven bereikt wordt. Friedrich Schlegel formuleerde het in 1800 op ‘moderne’ wijze, toen hij stelde: ‘Jeder gehe ganz den seinigen (Weg), mit froher Zuversicht, auf die individuellste Weise’Ga naar voetnoot6.

Dit volledig individueel menselijk leven heeft zich naar het inzicht van de romantici niet primair te richten op de maatschappij, teneinde deze, zoals de verlichting beoogde, te vervolmaken; wat aan gevolgen van dit zijn-weg-gaan-op-de-meest-individuele-wijze voor de maatschappij, voor een lévende samenleving, bereikt wordt, is toevallig resultaat. Essentieel is de behoefte aan het volledig eigen persóonlijk leven, de behoefte het ‘höchste Leben der Seele ... den Geist der Liebe’, die in de mens woontGa naar voetnoot7 - en dus zeker niet alleen rationele gedachtengangen - tot uitdrukking en gestalte te brengen.

De romanticus, subjectivist als hij is, beschouwt het eigen ik als een geïndividualiseerde persoonlijkheid vol levende eigen-aardigheid, zoals hij in de samenleving de concrete, historisch gegroeide verwikkeldheid en variabiliteit van de samenlevingsvormen ziet als resultaat van historische en geografische ‘data’. Zowel ten aanzien van de mens dus als van de samenlevingsvormen is de romantiek, in reactie tegen de abstracties van het rationalisme, sterk geneigd tot concreta, tot het waarnemen en erkennen van de diversiteit en gevarieerdheid van mensen en samenlevingsvormen, van het individuele dus: ‘Jeder gehe den seinigen (Weg) auf die individuellste Weise’.

[pagina 22]
[p. 22]

Deze geldingsdrang van de persoonlijkheid leidt veelal tot verwerping van de normen der burgerlijke samenleving. Hij leidt ook tot de behoefte aan zelfexpressie ten aanhoren van anderen, in de vorm van confidenties, confessies of verborgen zelfonthulling in romanvorm. Ook ten aanschóuwen van anderen. Hij kan deze behoefte demonstreren in onschuldige uiterlijke vormen, door een bizarre kleding en antiburgerlijke gedragingen, variërend van bohémienisme tot pose en dandyismeGa naar voetnoot8. Bij de belangrijke figuren ligt aan die uiterlijke vormen een diepere innerlijke gemoedsbewogenheid ten grondslag. Deze bewogenheid kan veroorzaakt worden door de genoemde onvrede met het omringende leven; zij kan ook, soms in samenhang met deze onvrede, voortvloeien uit de psychische structuur van déze romantische mens. Veel romantici zijn nerveus en hartstochtelijk, geneigd tot melancholie, snel bewogen en ‘gealarmeerd’; de passieve karaktereigenschappen overwégen.

 

De persoonlijkheidseis wordt met name gereclameerd ten gunste van de kunstenaar: de scheppende persoonlijkheid behoort tot de categorie van de uitzonderlijkheden, de geniale naturen.

Hier is het woord al genoemd waarmee nogal wat romantici zich graag aanduiden: ‘genie’; men acht zich begaafd met ‘genie’.

Kant heeft ten aanzien wat in deze tijd genie heette, gesteld, negatief, dat genie ‘dem Nachahmungsgeiste gänzlich entgegen zu setzen sei’; positief is genie die gave van de natuur, dat talent, dat aan de kunst de regels voorschrijft (‘welches der Kunst die Regel gibt’). G. RévészGa naar voetnoot9 acht Kants definitie nog altijd de best hanteerbare. In de creator (die het tegenovergestelde is van de imitatorGa naar voetnoot10), in zíjn persoonlijkheid, zíjn geest berust de ‘wet’, de ‘norm’ voor het werk; wet en norm komen niet van buitenaf.

Dit ‘genie’ dus - de term komt ook nog bij Aarnout Drost voor - schept de romantische kunst, die alle kenmerken draagt van de geheel eigen wereldbeschouwing en, vooral, gemoedsbewogenheid die de romanticus kenmerkt. Het zijn ook bij hem (de kunstenaar) bij uitstek de in de voorafgaande eeuw niet tot hun recht gekomen krachten der ziel, waaraan nu vrij spel gelaten wordt, - in het contact met de natuur, in de religie, de droom, de fantasie, het demonische, het onderbewuste, het onbewuste.

 

Als Friedrich Schlegel in zijn Gespräch über die Poesie (1800) het

[pagina 23]
[p. 23]

romantische omschrijven (definiëren) wil, doet hij dat als volgt: ‘... nach meiner Ansicht und nach meinem Sprachgebrauch ist eben das romantisch, was uns einen sentimentalen Stoff in einer fantastischen Form darstellt’Ga naar voetnoot11.

Schlegel spreekt over een sentimentele stof. Hij bedoelt daarmee de stof die doordrongen is door de diepere gemoedsbewogenheid die aanwezig moet zijn wil de romantische kunstenaar tot creatie komenGa naar voetnoot12.

Het opstellen van deze persoonlijke gevoeligheid, dit gevoel, deze gemoedsbewogenheid als uitgangspunt voor wat romantisch is, stelt deze stroming dus op in duidelijke tegenstelling tot wat in de eraan voorafgaande eeuwen uitgangspunt was. De romantische opstelling in deze door Schlegel gesignaleerde zin betekent dan ook, in vrijwel alle opzichten, een duidelijke breuk met een eeuwenoude traditie.

voetnoot1
‘De’ romantische mens bestaat natuurlijk niet. Er bestaan in de tijd dat de romantiek hoogtij viert ‘romantische’ mensen, respectievelijk auteurs die (later romantisch geheten) werken schrijven. Deze werken vertonen tal van punten van overeenkomst. Het is mogelijk daaruit voorkeuren, richtingen van belangstelling, de geaardheid van de makers van die werken, hun visie op de wereld op te maken. Uit deze voorkeuren etc. voorzover die uit de werken blijken, concludeert men tot ‘de’ romantische mens.
voetnoot2
E. de Greeff, Les Instincts de défense et de sympathie, Paris, 1947, 98; vert. door C.A. Terburg, Liefde en afweer, oer-instincten der mensheid, Helmond, z.j., 106: ‘In het Franse gedachtenleven heeft eeuwenlang de aanraking met het niet-bewuste ontbroken en dat is een gaping, die niet licht opgevuld kan worden. Dit was niet slechts het gevolg van het feit, dat het Franse geestesleven putte uit Latijnse bronnen, doch naar onze mening meer nog van de door een wellicht verkeerd begrepen Katholicisme verbreide opvatting van de mens als zondaar. Na de golf van de romantiek - een krachtige, maar in de kiem gesmoorde poging om weer contact te krijgen met de ziel der dingen - zijn wij weer vervallen in een naar zijn diepste aard agressief naturalisme, dat ons het mensdom afschildert slechts voor zover het dat leert kennen via aanval, verdediging en wraak (In de Franse tekst staat: ‘nous sommes retombés dans un naturalisme essentiellement agressif, dépeignant une humanité connue seulement par l'agression, la défense et le ressentiment’).
voetnoot3
Fr. Schlegel, Gespräch über die Poesie, aangehaald naar de uitgave door Hans Eichner, Stuttgart, 1968.
voetnoot4
O. Walzel, Deutsche Romantik, I en II, Leipzig-Berlin, 41918, verder aangehaald DR. Voor het bovenstaande 1-11.
voetnoot5
Deze term ter bepaling van het wezen van de romantiek gebruikt J.P. van Praag in zijn belangwekkend artikel De Romantiek, De Nieuwe Stem 2 (1947), 725-737, en 3 (1948), 657-666.
voetnoot6
Fr. Schlegel, Gespräch, 320.
voetnoot7
Fr. Schlegel, Gespräch, 196.
voetnoot8
Voor dit alles: G.K. van het Reve. Zie P. Berger, Kentering 13 (1972), 28-50.
voetnoot9
G. Révész, Creatieve begaafdheid, Den Haag, 1946, 54.
voetnoot10
Victor Hugo stelt tegenover elkaar ‘Le créateur, qui voit du haut, ordonne; l'imitateur, qui regarde de près, régularise’; Préface de 1826 bij Odes et Ballades, Oeuvres Complètes, Poésie I, 26-7; aangehaald C. de Deugd, MG, 40.
voetnoot11
Gespräch, 333. Een enkel citaat alvast uit de Nederlandse literatuur: Aarnout Drost: ‘D hoofdtrekken van het dichterlijk genie zijn gevoel en verbeelding’. Hij geeft hiermee aan wat zoals wij verderop zullen zien, naar het oordeel van de romantici de twee grote scheppend krachten in de kunstenaar zijn: sensibiliteit en imaginatie. Wel voegt Drost eraan toe dat ‘dez eigenschappen door oordeel en smaak verhoogd zullen moeten worden’; De Muzen, 32-47.
voetnoot12
Deze gemoedsbewogenheid komt verderop (zie het hoofdstukje Sensibiliteit) uitge breider aan de orde; maar zij moet hier in beginsel aan de orde gesteld worden om de volgend uiteenzettingen te verstaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde (4 delen)