Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Champagne (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Champagne
Afbeelding van ChampagneToon afbeelding van titelpagina van Champagne

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

Scans (22.18 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Champagne

(1966)–Albert Kok–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Amputatie

Wij lagen op een kleine zaal, acht mannen onder elkaar. Wij waren allemaal over het ergste heen, op Dolf na, die het laatst was gekomen, met een wond aan zijn linker hiel. Een thuis verwaarloosde, hier argwanend in de gaten gehouden wond. Het is erop uitgedraaid dat zijn voet werd afgezet, maar zolang hij dat nog niet wist, was Dolf de opgewekste van ons allemaal. De stemming was goed op ons zaaltje. Wij zeurden wat over onze kwalen, wij bleken allemaal andere dingen te doen, voor de kost en voor ons genoegen, er was gesprekstof te over, en één onderwerp stak dan uit dit, dan uit dat bed even de kop op om ons aan het grinniken te maken. Vooral wanneer er weer een verpleegster op zaal was geweest.

Onze verpleegsters heetten zuster Meilink, zuster Bonhof en zuster Ida. Er kwamen ook andere, die ons zaaltje als doorgang gebruikten, of voor kleine beslommeringen aan of om onze bedden, maar alleen de drie genoemde erkenden wij als eigen zusters, omdat die ons wasten. Zij hadden hun eigen stijl. Met de kordaatste, zuster Meilink, aan slag, leek het wassen een afstraffing wegens overlast en zuster Bonhof keek erbij alsof zij hoopte door billetjes te betten zieltjes te reinigen.

Wij hebben er allemaal aan moeten wennen door vrouwehanden ingezeept, afgespoeld en weer enigszins drooggemaakt te worden, maar Dolf was de enige die er hardop iets van zei. Zijn eerste wasbeurt kreeg hij van zuster Meilink. Ik had mijn bed naast het zijne en lette erop hoe hij zich hield. Hij leek zich telkens dringender,

[pagina 56]
[p. 56]

af te vragen: zou ze dit, zou ze dàt ook? Telkens ja, natuurlijk. Toen ze weg was, zei hij: nou, als die aan het wassen slaat, houdt ze niet op eer ze alles gehad heeft. Van zuster Bonhof zei hij een dag later: die sponst maar zonder te kijken of je daar wel vuil bent. Van zuster Ida zei hij niets. Misschien was zij hem iets te mooi, te ondoorgrondelijk, te uniek om op een typering te komen. Hij liet zich, als aan haar hand, door een gesprekje voeren, terwijl zij met hem bezig was. Ook toen ze weg was had hij geen kommentaar. Abspoel, in het andere bed naast Dolf, de oudste en verreweg de kinderachtigste van ons, probeerde vergeefs hem uit zijn tent te lokken en verviel toen in eigen beschouwingen over dat gemengd bij wassen betrokken zijn. Hij begon met bijna ertegen te protesteren, was bereid in het midden te laten of het wel anders kòn, noemde het - als man zijnde - evengoed een eigenaardige gewaarwording en werd gemeenzaam over wat het hem deed als eraan gekomen werd. Zou jij, vroeg hij met een vette stem aan Dolf, zou jij er een geintje over durven maken als weer één eraan kwam?

Waarom niet? zei Dolf, maar de eerstvolgende keer, met zuster Bonhof, bracht hij het niet verder dan zenuwachtig giechelen.

Waar blijf je nou? vroeg Abspoel, toen zij weg was.

Ik kàn het niet, met Bonnie, zei Dolf. Morgen maar.

Dat werd zuster Ida. Het wassen verliep zonder hun babbeltje, want Dolf ging nergens op in. Hij lag het moment af te wachten en moed te verzamelen. Toen het zover was zei hij met een goedgelukt kleuterstemmetje: voorzichtig, zuster. Ik heb er maar eentje, hoor!

Het werd geen lachsukses. Op voorbeeld van zuster Ida deden wij alsof wij niets gehoord hadden. Dolf ging blozen en naar buiten kijken. Hij was duidelijk opgelucht toen zij klaar met hem was en hem een tikje op zijn neus gaf met een nat washandje.

Een halve week later kwam de dag van zijn operatie. Dolf was de

[pagina 57]
[p. 57]

avond tevoren er al op voorbereid en verpletterd. Die ochtend, na mijn ontwaken en voordat hij gehaald werd, heb ik de beklemmendste uren van mijn leven doorgemaakt. Zuster Meilink en zuster Ida kwamen hem uit bed tillen. Toen zijn dekens opengeslagen werden leek hij zich te willen verzetten. Zuster Meilink nam een kordate houding aan, maar zuster Ida weerde haar af. Zij boog zich over Dolf heen, fluisterde iets tegen hem. Wij zagen zijn gezicht oplichten. Toen hij was overgeheveld en van het zaaltje werd gereden, zagen wij hem nog lachen en vertroeteld opkijken naar zuster Ida, die hem voortduwde.

Terwijl Dolf weg was, werd een kleine verhuizing verordonneerd. Abspoel moest zijn bed in de hoek ontruimen. Het werd afgeschermd tot een eigen kamertje voor Dolf en Abspoel kwam naast mij te liggen. De eerste dagen, met die schermen om dat bed, waren drukkend. Wij hadden Dolf erachter zien opbergen, willoos als een ding, zagen niets meer, hoorden nauwelijks iets van hem en waren nog te weinig aan de nieuwe toestand gewend om zelf kontakt te zoeken. Onder elkaar spraken wij drukker en luider dan tevoren, misschien in de hoop dat Dolf het zou horen en merken dat de wereld nog draaide.

Op een ochtend waren de schermen weg en bleek Dolf bereid een hand op te steken naar wie: ha, die Dolf, of: óók goeiemorgen riep. Ik hield die ochtend mijn hart vast, toen Abspoel een paar keer op het punt leek een gesprek met Dolf te beginnen, want ik had weinig vertrouwen in zijn takt. Ten slotte kwam hij tot vragen: waarom moest je eigenlijk zo lachen, Dolf, toen je naar de operatiekamer ging?

Lachen? vroeg Dolf. Lachte ik?

Ja joh, je had reuze lol.

Je bent krankjorum, zei Dolf, draaide zijn hoofd om en zei de hele dag geen woord meer.

[pagina 58]
[p. 58]

De volgende ochtend kwam zuster Bonhof ons wassen, Dolf het laatst. Het kan verbeelding geweest zijn, maar zoals ik haar op Dolf zag neerkijken leek zij te poseren voor een piëta. Ik keek niet langer, maar leek aan mijn lijf te kunnen voelen waar dat van Dolf bevochtigd werd. Opeens hoorden wij hetzelfde zenuwachtige giecheltje, dat zuster Bonhof al eens eerder bij Dolf had opgewekt. Het ging over in een ongebreidelde lachbui. Ik zag Bonnie niets begrijpend, maar verheugd glimlachen. Dolf keerde zich naar ons met grimassen en gebaren, die opheldering beloofden. Zodra Bonhof weg was, riep hij: ik weet het, ik weet het ineens weer. Weet je wat ze zei?

Bonhof? vroeg Abspoel.

Nee, Ida. Ze zei: je komt er wel overheen, hoor. Beter een voet dan iets waar je maar eentje van hebt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken