Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Help! De dokter verzuipt... (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Help! De dokter verzuipt...
Afbeelding van Help! De dokter verzuipt...Toon afbeelding van titelpagina van Help! De dokter verzuipt...

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
roman (populair/bestseller)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Help! De dokter verzuipt...

(1968)–Toon Kortooms–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

15

Op een morgen in de lente, toen de zon zegevierend boven het in nachtelijke regens gewassen land uitklom en de bomen van pure vreugde diamanten regenden, werd Chrisje ernstig ziek.

Ach, wat had dat kind? Vliegende tering? Hersenvliesontsteking? Poliomyelitis acuta anterior? Arm wicht! Beklagenswaardig knaapje!

Laat er onder ons geen misverstand ontstaan. Chrisje was een slecht geboetseerd mannetje dat al zo'n driekwart eeuw een en dezelfde blote krachtterm bezigde. Als hij giftig werd, zei hij nakende nondedju. Ander vloekwaardig materiaal had hij niet voorhanden.

Wij allen hebben hem gekend. Allen hebben wij brood van hem gegeten en het overleefd. Want Chrisje was, zeer tegen zijn zin, brooden banketbakker. Hij had het vak zonder voorafgaand overleg opgedrongen gekregen van zijn voorgeslacht. Vader en grootvader waren bakkers geweest. Wat anders dan bakker zou Chrisje zijn? Chrisje had het liever fijner geregeld gezien. Hij droomde als kind reeds van een mooi afgestoft leven, zonder meel en suikerpoeder, zonder het treiterende gesjirp van krekels in de oven en vooral zonder dat beestachtig vroege opstaan. Chrisje zag méér perspectief in veel slapen en weinig wakker liggen.

Hoe geheel afwijkend verliep zijn bestaan. Chrisje huwde een zakenvrouw die haar sluimerende kostwinner op hondse tijden het warme bed uitjoeg en pas rust vond als hij met zijn bakfiets vol geurig vers brood de boer opging.

Herenmijntijd, die bakfiets! We horen hem nóg. Een trapper van die bakfiets piepte en kermde bij elke douw van Chrisje. De ganse morgen hoorde men dat rotgeluid door de stille straatjes van het dorp snerpen, kilometers ver. Om gek van te worden. Af en toe zweeg het snijdend gepiep. Dan bracht Chrisje bij deze of gene zijn brood in huis.

Stel u voor, ge ligt in uw korf te soezen en droomt van zonnige boorden, van wijn en korenblonde vrouwen. Ge zijt juist tot de overtuiging gekomen dat het paradijs ons toch niet helemaal ontnomen is... of daar scheurt een langgerekte kreet uw droom

[pagina 126]
[p. 126]

doormidden. Uw oogleden scharnieren traag open. Ge tracht het zalige droombeeld nog bij zijn staart te grijpen, maar het ontglipt u en ge kijkt tegen het gebarsten plafond van uw sluimervertrek op. Snel sluit ge weer de ogen, in de hoop terug te zinken in de zee van het niets, maar het is u niet gegund. Een tweede snerpende piep vlijmt door het open slaapkamerraam naar binnen...

En plotseling dringt het tot u door: Chrisje! De bakfiets van Chrisje! Groter onheil kan u in de vroege ochtenduren niet overvallen. Want ge weet dat er geen ontkomen aan is. Sluit het venster, sluit uw oren, kruip onder de dekens, het baat u geen ene moer, want niets ter wereld draagt zó ver en dringt zó intens door alle materie heen als de piep van de trapper van de bakfiets van Chrisje.

‘Chrisje,’ zeiden wij, ‘smeer die ellendige trapper toch eens! Dat is op deze manier geen doen. Voor ons niet en voor uzelf niet. Wij kunnen er niet van slapen.’

Maar Chrisje smeerde hem niet. Hij had er zijn reden toe. Hij bleef wakker door dat gekrijs en dat was nou net zijn bedoeling.

Hij sprak de zuivere waarheid, want Chrisje kon wel de uitvinder van de narcolepsie zijn geweest. Hij kreeg, ondanks zijn gezonde nachtrust, ook overdag aanvallen van onbedwingbare slaaplust. Dan dimde hij prompt zijn koplampen. Slechts het geschreeuw van zijn trapper hield hem recht overeind in het zadel van de bakfiets. De gevolgen bleven overigens niet uit. Chrisje trapte zich ten slotte letterlijk een liesbreuk. ‘Mijn binnenband komt eruit,’ zei hij tegen zijn klanten.

Geneesheer Angelino liet hem naar het ziekenhuis brengen. Een breukband dragen is ook niet alles en daarom moest Chrisje geopereerd worden.

Veertien dagen lag hij in het ziekenhuis enorme stukken te slapen. Zijn kordate vrouw, het knechtje en de opgroeiende zoon dreven de zaak. De trapper van de bakfiets werd gesmeerd en wij beleefden een periode van ongestoorde ochtendrust.

Wederom thuis bij de zijnen, mocht Chrisje de eerste tijd niet werken. Zwaar tillen of zwaar trappen waren er voorlopig niet bij. Chrisje vond het een zegening. Hij zat op een keukenstoel buiten in de zon en sliep. Bij tijd en wijle ontwaakte hij en toonde belangstellenden het litteken van zijn operatie.

‘Geen kleinigheid, zo'n operatie aan uw liesbreuk,’ zei Chrisje.

‘Man,’ zeiden wij, ‘is dat alles? Wij hebben ergere littekens van onze kat!’

[pagina 127]
[p. 127]

Ziet dan werd Chrisje giftig en slingerde hij zijn blote vloek het luchtruim in.

Op de lange duur kon Chrisje zijn invaliditeit niet waarmaken en moest hij weer aan de arbeid. De olie in de trapper was intussen opgedroogd en het ding piepte met nog méér geweld dan voorheen.

Het zalige nietsdoen en het in de zon zitten hadden Chrisjes hart in hun ban. Hij begon een knorrige levensbeschouwing te cultiveren en zijn blote vloek kreeg alle kans. Chrisje gooide de kont tegen de krib. Van een welgedaan rond bakkertje verwerd hij tot een door chagrijn aangevreten mannetje wie de kleren te wijd en slonzig om de leden hingen. Bij vermissing zou zijn signalement vermelden: een kilo broek met een ons kontje.

Alles was hem te veel. Hij deed zelfs sikkeneurig tegenover zijn klanten. Als hij het geveegd kon krijgen, sloeg hij afnemers die wat ver uit de buurt woonden, gemoedereerd over. En tot een nieuwe klant die onverwachts brood bij hem begon te kopen, zei hij gemelijk:

‘Ik dacht dat jullie zelf bakten, nakende nondedju!’

‘Dat doen we ook,’ zei de nieuwe klant, ‘maar onze hond vreet het niet meer.’

Chrisje leverde blijkbaar een produkt dat de honden nog wel vraten.

Waarom zond Chrisje zijn knecht of zijn zoon niet uit op die zware bakfiets? Een verstandige vraag, lezer, waar een verstandig antwoord op valt te geven. Chrisjes vrouw wilde het zo. Want als Chrisje thuisbleef, deed hij niets dan gapen en slapen.

Gapen als dat Chrisje kon! Geneesheer Angelino had hem eens bezig gezien en toen ongerust gevraagd: ‘Spijt het u niet, mijn beste hippopotamus?’

‘Wat spijten?’ vroeg Chrisje op zijn beurt.

‘Dat ge uw klep niet verder open kunt?’

Het antwoord van Chrisje bestond slechts uit twee woorden.

Naarmate de jaren vorderden, werd Chrisjes stem heser en zijn gang stijver. Volgens geneesheer Angelino was het spraakorgaan van de bakker tot op de schroefdraad versleten en zijn scharnierwerk verroest.

En nu was Chrisje ernstig ziek. In de nacht van zaterdag op zondag verwittigde zijn vrouw de pastoor en de geneesheer.

Zij kwamen. De prelaat van Peelland bediende zijn parochiaan en

[pagina 128]
[p. 128]

de dokter gaf hem krachtige medicamenten.

Des zondags tijdens de kerkdiensten werd bij de mededelingen aan de gelovigen afgeroepen dat aan Chrisje de genademiddelen van Onze Moeder de Heilige Kerk waren toegediend wegens stervensgevaar.

Zoals te doen gebruikelijk bij deze stand van zaken, zou er in de namiddag een bedetocht worden ondernomen naar het veldkapelletje van de heilige Nicolaas van Tolentijn, beschermer van zieken en lijdenden, voorspreker voor de zielen in het vagevuur, befaamd om zijn vele wonderen, vaak door het te zijner ere gewijde brood. Alleen al in het proces zijner heiligverklaring waren driehonderd en een wonderen aangehaald. Waarom, zo liet de Peellandse hoogwaardigheidsbekleder doorschemeren, zou hij dan geen wonder willen doen voor het stervende Chrisje die zijn hele leven brood had uitgedeeld?

Dat Nicolaas van Tolentijn in Vlaanderen werd aangeroepen tegen Engelse ziekte en veeziekten mocht niet hinderen, want daar stond tegenover dat hij elders in dat land vereerd werd als de voorvechter tegen koorts en een plotselinge dood.

Wisten de beminde gelovigen dat uit zijn van het lichaam gescheiden armen sedert 1345 herhaaldelijk bloedvloeiingen waren voorgekomen? Tot op de huidige dag al zesentwintig maal? Wel een teken dat Nicolaas van Tolentijn aandacht van zijn vereerders bleef vragen.

De pastoor verzocht eenieder dringend deel te nemen aan de bedetocht naar het buiten het dorp gelegen kapelletje. De hemel diende bestormd te worden om aldus door de voorspraak van de heilige Nicolaas van Tolentijn voor Chrisje genezing te verwerven.

Ja, wat doet men dan? Meegaan natuurlijk en bidden dat de stukken eraf vliegen. Voor een mens in stervensnood heeft men veel over.

Maar die zondag - ik herhaal het - klom de zon zegevierend boven het in regen gewassen land uit, zodat de gouden regen puur goud regende. Het werd warm onder de strakblauwe lucht. Wij snoven de geur van het water op. Ha, vanmiddag voor het eerst na de lange winter het veen intrekken en een duik nemen in het van frisheid tintelende kanaal!

Dat werd ons nu belet door die bedetocht. Want men kan niet twee uur achtereen de hemel bestormen en zich dan overgeven aan luidruchtig zwemvermaak. Zulks botst.

[pagina 129]
[p. 129]

Wij jongeren werden naar de kerk gedreven waar de stoet zou worden geformeerd. Gingen de ouderen dan niet? Sommigen ja. Velen neen. Ze hadden op deze eerste zonnige zondagmiddag van het jaar eensklaps bijzonder veel last van verlate voorjaarsmoeheid. Ze bleven thuis in een gemakkelijke stoel bij het raam zitten om de processie naar het kapelletje gade te slaan. Hun kroost vertegenwoordigde de familie.

En daar liepen wij in de stralende namiddag. Voetje voor voetje schoven wij voort, de rozenkrans in de hand, de blik stroef. Zo passeerden wij de woning van de stervende. Chrisje had de gordijnen dicht laten schuiven. Niemand hoefde hem in het bed in de achterkamer zien liggen, n.n. (Chrisjes vloek volledig neerschrijven geeft hier geen pas.)

Voorop in de stoet schreed de paus van Peelland in superplie en omringd door kleine misdienaars van wie de grootste een staf met een kruis torste. De zon vonkte vrolijk in het koperen corpus aan dat kruis.

Daarachter volgde Marius Bankers, een volwassen parochiaan, met het vaandel van Nicolaas van Tolentijn. Dan kwamen de vrouwen en meisjes en tenslotte de mannen en jongens.

De dienaar Gods bad voor. Hij kreeg een massaal antwoord in de vorm van een onverstaanbaar gebrom waaruit de lichtere vrouwenstemmen opklommen.

Doch in het eentonige nabidden kon men allengs een ander geluid ontwaren, dat een morrende klank had. Wie goed luisterde verstond het, ook al werd er geen onvertogen woord gebezigd. Dat verrekte Chrisje, scheen de stoet te mompelen, kan hij niks anders verzinnen dan op de eerste en wellicht enige fatsoenlijke zondag in de lente ziek te worden? Doodgaan moest hij zelf weten, maar waarom niet een dag eerder of later? Altijd een drilboor van een mannetje geweest. Nooit hard gewerkt. Alleen wat met zijn bakfiets rond gelummeld. Hield uitgerekend die zondag op met ademhalen!

Het kwam er op neer dat van al die bedevaartsgangers niemand echt vurig om Chrisjes behoud bad. Misschien deed een enkel oud vrouwtje haar best, maar onder de vijfenzestig zeker geen sterveling.

Het kapelletje lag flink ver weg. Het was een heel eind schuifelen. Men deed er verscheidene rozenkransen over. De zon bescheen de stoet steeds voller. We kwamen onder de bomen uit en in het open

[pagina 130]
[p. 130]

veld. Zand wolkte onder de voeten vandaan. De verlokking van het kanaal werd sterker met schier elke tred.

Eindelijk omringden we het kapelletje, midden in de akkers. Een stuk of wat berken omkransten het en bezorgden de zielenherder en de misdienaars wat lommer. Wij werden geschroeid.

De pastoor richtte een vurig gebed tot Nicolaas van Tolentijn dat deze toch zijn nederige dienaar Chrisje zou vrijwaren van koortsen, van kwade ziekten en van een plotselinge dood.

Terwijl er kaarsen werden ontstoken op het altaartje met het beeld van de Italiaanse wonderdoener, zong men het Te Deum. Langzaam aanvaardde de stoet de terugtocht. Ja, met dezelfde trage pas terug naar de tempel waar tot besluit van de bedevaart een plechtig Lof zou worden gecelebreerd. Geen half werk dus.

Langzaam naderden wij het dorp. Wat kunnen enkele kilometers lang duren als men ze schuifelend te lijf gaat! Maar eindelijk doemde de woning op van hem voor wie dit alles was ondernomen. En daar opeens stokte de aartsbisschop van Peelland. Hij hield met bidden op. Men hoorde alleen het schuifelen van de voeten.

Halzen werden gerekt. Men verhief zich op de tenen. Wat zag ieders oog? Voor het huis in de blakende zon zat Chrisje te slapen. Chrisje had in bed gelegen, waar de zon hem door het open raam van de achterkamer belaagde. Hij was wakker geworden en kon door de hitte niet meer in slaap komen. N.n., dacht Chrisje, ik kruip eruit. Ik kan net zo goed buiten zitten en daar slapen.

Niemand hield hem tegen, want zijn vrouw en zoon waren mee met de bedetocht.

Nu schoot die echtgenote als een havik uit de verbijsterde stoet naar voren. Zij greep Chrisje bij zijn schouders en schudde hem bijna het slapend hoofd van de romp.

‘Zijt ge nou helemaal krankjorem geworden, gij?’ riep zij luid ten aanhoren van de bedevaartsgangers. ‘Uit bed komen! Ge zoudt u de dood op de hals halen!’

En dat was nou net niet de bedoeling. Moeder en zoon namen de slaapdronken Chrisje mee naar binnen.

De stoet viel als een kruimelkoek uit elkaar. Slechts de pastoor en zijn personeel liepen verder om in de kerk hun liturgische gewaden af te leggen.

Er werd menig onheil over Chrisje afgeroepen. In de hemel zullen ze het ook niet meer geweten hebben. Eerst alsmaar rozenkransen en smeekbeden en een Te Deum om genezing voor de zieke te ver-

[pagina 131]
[p. 131]

krijgen en nu grove verwensingen. Zou je hem niet de nek omdraaien, die eigenwijze deegrol? Altijd tegen de keer in geweest. Kan voor mijn part doodvallen als hij wil. Ik niet meer mee naar dat kapelletje, al ligt hij tien keer op sterven.

Slechts Nicolaas van Tolentijn bewaarde zijn kalmte. Hij genas Chrisje - een fraai staaltje wonderdoenerij.

Maar Chrisje hield het op geneesheer Angelino.

‘Dokter,’ zei hij later, toen hij een ogenblik echt wakker was. ‘Ik ben u dankbaar. Uw pillen hebben me er bovenop geholpen. En weet ge wat ik nou gedacht had? Gij wilt met alle geweld een kampgebouw voor het woonwagenvolk bouwen, niewaar? Bouw het! En als het er staat en het wordt geopend, dan bak ik een taart zo groot als een karrewiel. Een taart waar het hele kamp zich een ongeluk aan eet. Een gratis taart van Chrisje de Bakker!’

N.n.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken