Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een vorm van lezen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1885-1946 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een vorm van lezen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1885-1946
Afbeelding van Een vorm van lezen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1885-1946Toon afbeelding van titelpagina van Een vorm van lezen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1885-1946

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een vorm van lezen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1885-1946

(2002)–Cees Koster, Ton Naaijkens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vertaalhistorie. Deel 5b


Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

9
‘Tachtig’ in het nauw

Jac. van Looy, ‘Een praatje over “vertalen” met eenige vertaalde fragmenten’, in: De Nieuwe Gids, feb. 1912, pp. 252-265.

Jan Jacobus van Looy (1855-1930) was een man van vele talenten. Aanvankelijk was hij met name werkzaam als schilder, in 1885 won hij de Prix de Rome en begon hij aan een twee jaar durende studiereis door Zuid-Europa. Vanaf het begin leverde hij bijdrages aan De Nieuwe Gids, zowel in proza als poëzie. Bekendheid als schrijver verwierf hij met de semi-autobiografische roman Jaapje (1917). Als vertaler is Van Looy het meest bekend om zijn vertaling van enkele van de toneelstukken van Shakespeare: o.m. MacBeth (1900), Hamlet (1907), Romeo en Julia (1910) en Naar het u lijkt (1915). Over de poëzie en de Shakespeare-vertalingen schrijft Knuvelder: ‘een iets te stroeve, iets te eigenwillige, ruig geborstelde en te weinig vloeiende taal remt de lezer, wiens aandacht te nadrukkelijk voor het woord en het detail gevraagd wordt om het hem gemakkelijk te maken de zin van het geheel te overzien en het onderliggende sentiment na te voelen’. Onderstaande tekst heeft een sterk polemische inslag en kan gelezen worden als reactie op de kritiek die door C.S. Adama van Scheltema op de woordkunst van De Tachtigers in het algemeen en de vermeende poëtische onkunde van Van Looy in het bijzonder wordt gericht in zijn monumentale werk van socialistische poëtica De grondslag eener nieuwe poëzie. Proeve van een maatschappelijke kunstleer tegenover het naturalisme en anarchisme, de Tachtigers en hun decadenten (1907).

Naar aanleiding van de vele kritiek op mijne Shakespeare-vertalingen uitgebracht, werd van bevriende zijde mij meermalen gevraagd mij eens uit te spreken over ‘vertalen’. Ik heb altijd gemeend dat dit wel nimmer zou gebeuren, er de noodzakelijkheid niet genoeg van voelend, daar al het slagen of niet-slagen van dichterlijke wedergave, enz., herleidbaar is tot het al of niet hebben van de daartoe noodige vermogens. Toch schijnt er nu iets van te willen komen. De dadelijke aanleiding werd mij gegeven

[pagina 67]
[p. 67]

door het verschijnen van een ander wereld-bekend tooneel-werk: de Faust van Goethe, vertaald door den heer Adama van Scheltema en uitgegeven door de ‘Maatschappij voor goede en goedkoope lektuur’: de ‘Wereld-Bibliotheek’, om weldra ook op het Tooneel te worden vertoond.

De heer Adama van Scheltema heeft mij, naar ik hoor, in zijn beroemd boek: ‘Grondslagen eener nieuwe Poëzie’, duchtig aangevallen, zoo niet gescholden. Dit nu is zijn zaak, gelijk het de mijne is, zulks voor zijn rekening te laten. Begrijpelijkerwijze echter is mijne belangstelling voor iemand die mij dús, om hoogere redenen, ònschadelijk tracht te maken, wel een weinig aangewakkerd, en om een tegenstander, zij het slechts een gewaanden, te leeren kennen, is er, dunkt mij, niet beter, kent men een boom niet het best aan zijne vruchten? dan kennis te maken met een arbeid van hem, die hem op zijn voordeeligst doet verschijnen en bovendien van gelijksoortigen aard is, als wat zoo strijdhaftig hem tegen mij maakte. Doch er was erger. Er was weêr eens iets, dat het mij onmogelijk maakte, ander voor de hand liggend werk te doen; de winteravonden zijn lang, ik kocht het boekje en begon mij wat werk te verschaffen.

Ik kende den Faust slechts gelijk zoovelen hem kennen. In mijn akademie-tijd was het door mijn vriend Witsen, ik ben er hem nog altijd erkentelijk voor, dat ik er het eerst van hoorde en als gevolg er van, liep ik weldra enkele, mij uitgelegde regels, met groote voorliefde wel eens voor mij op te zeggen. Later zag ik schilderijen, enz, door het gedicht ontstaan, ik hoorde er door mijn leermeester over, zag een tooneel-voorstelling en toen ik wat ouder was geworden, las ik ook wel in het gedicht, of las er wat over, doch er wat dieper ingaan, daartoe kwam het niet.

Om een in vreemde taal geschreven dichtwerk in mij op te nemen, te weten wat er staat, er mij rekenschap van te geven, is het voor mij bijna noodzakelijk het te vertalen. Geldt het werk als van Shakespeare, dan boeit het mij bijna oogenblikkelijk, mijn eigen vermogens komen er spoedig door aan den gang; ik maak mij voorstellingen; onderga den drang dien de dichter moet hebben gehad toen hij werkte en eer ik hetzelf goed weet, tracht ik het te benaderen. Al krabbelend, lezend, kom ik zoo tot de geheele ziening, neem de samenstelling in mij op en wanneer ik dan geregeld ben begonnen, beeld ik het over naar de aldus verkregene ziening, handhavend mijne voorstelling van personen, of die veranderend van meet af aan, wanneer het mij bleek niet goed te hebben gezien, doch

[pagina 68]
[p. 68]

altijd werkend onder den drang dien het oorsponkelijke niet naliet in mij over te storten, hoorende dat voornamelijk als hèt bewegende rythme.

Zelfs indien het woordelijk vertalen van een in gebonden vorm geschreven werk geen onmogelijkheid ware, is mijns inziens, deze wijze van overzetting voor het tooneel nog zoo kwaad niet. De heer Verkade heeft mij meer dan eens gezegd, te hebben bemerkt dat zijn medespelers ook, zich door de woorden voelden gedragen. En dat moet wel zoo zijn, daar die woorden de voorstellingen droegen die ik mij maakte. Bij Shakespeare staat elke aanleiding tot uitbeelding eener rol in den tekst; hoogere of bewogener gevoelens schieten vleugels aan bij wijze van spreken; soms komt met een vaak verwonderlijke juiste breuk, het proza den vers-gang vervangen.

Deze volheid is voor een overzetter in het Hollandsch dikwijls bezwaarlijk en verdrietig tevens. Het korter-zijn der meeste Engelsche woorden laat een grooteren rijkdom van uitdrukken toe in den maatgang van den regel dan met onze taal te bereiken is. Dan moet zoo een stel van veel uitdrukkende woorden overzien worden, men moet trachten er het meest beeldende van, de kern als het ware, voor het tooneel te behouden en dat kost hoofdbreken genoeg. Er waren natuurlijk veel andere moeielijkheden te overwinnen en die konden ook niet altijd worden opgelost langs de wegen der literatuur. Mijne afkomst getrouw, Hals en Bredero beminnend, zocht ik mijn heil wel eens bij een ganschelijk ongeletterd mensch, een waterlandsch boertje bijv., op de wijze dus werkend der roekeloozen en visionnairen, die ons vaderland, voor het verviel aan de almacht der pedagogen, hebben groot gemaakt. Wat er van zij, ons Hollandsch lijkt mij een prachtige taal om de mannelijke stem van Shakespeare eenigszins recht te doen wedervaren.

Voor het Duitsch, dunkt mij dit zoo niet en ook niet voor den dichter Goethe; al lijken de woorden ook dikwijls op de onze en kan een eenigszins begaafd H.B.S. scholier vele regeltjes van Goethe wel dadelijk in verstaanbaar Hollandsch overzetten, daarmede is het hoorlijke zien, zal ik maar zeggen, en het zienelijke hooren, nog niet gered. Men kan in het woord dat de heer Adama van Scheltema aan zijne vertaling vooraf deed gaan, over allerlei moeielijkheden waarmede een Goethe-vertaler heeft te worstelen, veel wetenswaardigs lezen; men kan er de edele lijn veler verzen in hooren roemen en over Gretchen aandoenlijk hooren redeneeren, veel meer nog, maar 't lijkt mij toch ‘des pudels kern’ hier niet te zijn.

[pagina 69]
[p. 69]

In zijn inleidend woord spreekt de vertaler over het beginsel, waarnaar hij zijn arbeid verrichtte. Het staat er met een zijdelingsche veroordeeling van andere nieuwe vertalers en met een kleineerend woordje voor de leuze eener, ‘achter ons liggende’ literatuur-beweging, die sinds eenigen tijd, ‘de Tachtigers’ voortdurend wordt verweten, het: ‘l'art pour l'art’. Het staat er met een bezwaarlijken eisch en dat alles is gedekt door het beroep op een geleerde, misschien wel zoo vriendelijk om niet te zeggen, dat hij ‘gretig naar schatten gravend’ erg ‘veel pieren vond’.

De heer Adama van Scheltema betoogt, op poene van alle bestaansreden te verliezen, de noodwendigheid: een dichtwerk van voorbije tijden, thàns, van uit die tijden te vertalen, opdat de beste ‘copie’ ook de beste ‘reproductie’ zij. Hoe is dat zoo? Men bewondert of bewondert niet; het is een eenigszins geringschatten van het te bestreven werk; een zich-zelf in het treffen der wedergave belemmeren; een aanleggen op den rand der schijf en niet op het wit. Een werk is goed zeiden wij vroeger, wanneer er het werkelijke, schoon in staat vertegenwoordigt en het schoone, werkelijk; vorm en inhoud zijn één, heette het kortelijk omschreven. Genoeg. Gesteld eens de eisch van den heer Adama van Scheltema bleek een deugdelijke, dan lijkt me die hier nog onredelijk. Een schilder kan, mits gevoelig en bekwaam, een meesterstuk van vroeger en anderen landaard wel reproduceeren, - ofschoon door groote schilders beweerd wel wordt, dat ook dit niet mag - de verf en de penseelen hebben geen nationaliteit en verschillen, voor dit geredeneer, niet bij vroeger. De taal echter waar een overzetter over beschikt, heeft dat niet in die mate. De vertaler moge door kennis van taalvormen aan die vroegere tijden ontleend, meer overeenkomstig aan zijn voorbeeld kunnen worden, hij weet innerlijk te goed, dat niets zoo werkelijk, dat wil hier zeggen: van heden is, dan juist de taal. Het aardige hier dan ook is, dat in deze, naar geest en stijl des tijds gemaakte overzetting, de twintigeeuwsche, gangbare taal zoo bijzonder tot zijn recht is gekomen.

Men kan zonder veel tegenspraak zeggen, dat Shakespeare's werken tooneelspelen zijn die tot letterkunde zijn geworden en dat de Faust daarentegen een letterkundig tooneelwerk is. Dit geldt vooral voor het eerste deel; ik weet niet waar ik ergens las dat het tweede deel door Goethe werd gedacht voor een opera. Ik weet eigenlijk niets; ken evenmin Duitsch als Engelsch, en neem dus gaarne van den vertaler aan, dat Goethe's bedoeling reikt over Shakespeare heen. De heer Adama van

[pagina 70]
[p. 70]

Scheltema is een dichter der toekomst waar bijna iedereen met verzen van in den zak loopt, hij zal dus wel wáar en frisch zijn, en om zijn beginsel goed te verstaan, had ik toch eerstens zijn boek moeten lezen, dat door vele deskundigen reeds wordt aangehaald, en wellicht ingezien dan, waarom hij zich veroorloven mag, wat onze beginselloosheid nooit zou gedoogen, en van ‘compromissen maken’ spreekt, waar wij ‘onvermogen’ zouden zeggen. [...]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vertaalhistorie


auteurs

  • [tijdschrift] Vertaalhistorie


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • 'Een praatje over "vertalen" met eenige vertaalde fragmenten'