Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anathema's 3 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anathema's 3
Afbeelding van Anathema's 3Toon afbeelding van titelpagina van Anathema's 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (24.51 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anathema's 3

(1971)–Rudy Kousbroek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Een Junkers zonder vleugels

In de flaptekst-biografieën van dichters kan men vaak lezen dat zij bordenwasser zijn geweest, of oppasser in een krankzinnigengesticht, of arbeider in een suikerfabriek, of tuinman in een nonnenklooster, of chauffeur van een 12-tons truck. De identitificaties mag de lezer zelf aanbrengen, maar het is zonder meer duidelijk dat de beste gedichten worden geschreven door iemand die met een vrachtauto heeft gereden.

In de binnenstad van Parijs kan men wel waarnemen hoe een enorme verhuiswagen of soortgelijke sauriër in een nauw straatje, volgeparkeerd met auto's, achteruitrijdend foutloos een porte-cochère in verdwijnt, met niet meer dan een maar millimeters aan elke kant, zonder klem te komen zitten of de bekende scheur- en krasgeluiden voort te brengen waarvoor men in angst zit. Dit alles is geen ontoepasselijke beschrijving van wat een dichter met de taal onderneemt: al de opgenoemde attributen zijn zwaar van symboliek - de verhuiswagen, de nauwe straat, de millimeters speling, de kras- en scheurgeluiden, en zelfs het achteruitrijden.

Wie er wel eens tijd aan besteed heeft om het manoeuvreren van zware vrachtauto's - in de binnenstad van Amsterdam is het ook goed te zien - gade te slaan, zal misschien ook weten waar ik het over heb als ik spreek over een andere analogie: die met de manier waarop een nijlpaard zijn bassin uitkomt en zijn nachthok in laveert. Voor de vergelijking vrachtauto/zwaar log beest is niet veel fantasie nodig, maar nu komt het: er is in mijn oog een verbazende overeenkomst in motoriek. Verbazend, omdat zij in beide richtingen iets lijkt te illustreren. Als men het nijlpaard bezig ziet kan men, of in elk geval ik, zich zonder moeite voorstellen dat hij bestuurd wordt; ergens tussen de ontroerende oren van het beest zit een soort chauffeur, als in een bulldozer, die stuurt, aan handles trekt, op de rem trapt, etc. Een goed uitzicht heeft hij niet, zijn gezichtsveld is zeker zo beperkt als uit de cabine van een vrachtauto; zoals de vrachtwagenchauffeur neerkijkt op de motorkap

[pagina 60]
[p. 60]

en niet kan zien waar de achterste helft van zijn voertuig mee bezig is, zo blikt het nijpaard op zijn eigen aardbeiachtige bovenlippen, en heeft er evenmin weet van waar zijn eigen achterhand heen wandelt, zoals de tweede man in een duo dat voor paard speelt.

Omgekeerd kunnen de bewegingen van een zware vrachtauto suggereren dat het bewustzijn van de chauffeur zich door de hele wagen uitstrekt. Wie vertrouwd is met de manier waarop de achterpoten van een kat, die bezig is door een gat in een schutting te kijken, soms ineens achteruit gaan lopen zal misschien met mij eens zijn dat de bewegingen van een vrachtauto die ontdekt heeft dat hij een doodlopende straat is ingereden daar sterk aan doen denken. Het is of de chauffeur kan voelen wat er met de achterwielen en de zijkanten van zijn wegkasteel gebeurt, alsof zijn zenuwstelsel zich uitstrekte tot in de verste hoeken ervan.

Dat niet alleen de toeschouwer, maar ook de bestuurder iets in die geest ondergaat heb ik ondervonden sinds ik zelf, om hier bijkomstige redenen, rijd met een voertuig dat weliswaar niet een zware vrachtauto is, maar daar in verschillende opzichten toch het karakter van heeft: een wagen die in het Frans fourgon wordt genoemd en die het grootste commerciële motorrijtuig schijnt te zijn dat door een houder van het rijbewijs B nog bestuurd mag worden. Het is bovendien een lust om naar te kijken. Personenauto's zijn anti-functioneel, absurd van vorm, tumescent, badkamerachtig, projectie-object voor mensen met een gestoorde libido, onderworpen aan krankzinnige voorwaarden van mode en burgerlijke pronklust. Maar deze fourgon, gemaakt van gegolfd plaatijzer (merk Citroën, type HY), is een voorbeeld van automobielarchitectuur zonder concessies, streng en functioneel als een vliegtuig uit de late jaren dertig, een Junkers zonder vleugels. De basis is een kubus met de wielen op de vier hoekpunten, waar zij horen, en vooraan een cabine zonder iets onnodigs, zonder nonsens. Een verkleinde versie zou de ideale personenauto zijn.

Maar ik zou het hebben over de ervaringen, verbonden aan het besturen van een dergelijk vervoermiddel. Van die ervaringen kan ik melden dat zij niet meevallen. Waar doet het aan denken? In eerste benadering heeft het iets van met een zak over je hoofd in een levensmiddelenzaak tussen de stapels blikjes doorwandelen.

[pagina 61]
[p. 61]

Nauwkeuriger: het gevoel in het donker door je eigen huis heen te lopen met een reusachtig gezwollen lichaam: armen, benen, romp, hoofd, alles is twee keer zo dik geworden. In de gang probeer je je smal te maken, en je bukt je als je onder een deur door gaat. Dit werpt een onverwacht licht op de routine van het autorijden, goed beschouwd een hoogst intrigerend vermogen. Lévi-Strauss heeft het eens vergeleken met de capaciteit van Zuidamerikaanse indianen om het in het oerwoud een spoor terug te vinden op grond van allerlei minieme indicaties, de richting van omgebogen grashalmen, van een gebroken takje, etc., indicaties die voor ons volstrekt onwaarneembaar zijn. Op zijn beurt zou een dergelijke indiaan (of zelfs onze eigen grootvader) niet kunnen begrijpen waarom het autoverkeer op een groot druk plein, zoals het Place de l'Etoile, niet onmiddellijk aanleiding geeft tot een weergaloze catastrofe. Auto's passeren elkaar met grote vaart op luttele centimeters, stoppen precies op tijd of houden precies genoeg in om een ander langs te laten, dit alles bliksemsnel en op grond van de gecompliceerde resultantes van richting, afmetingen, eenparige en versnelde beweging, te ingewikkeld om te berekenen; plus de geanticipeerde beslissingen van anderen, afgeleid uit bijna onwaarneembare tekens. De vaardigheid waarmee het brein de banen berekent die door alle betrokken voorwerpen worden beschreven, in een voldoende graad van nauwkeurigheid en in een voldoende kort tijdsverloop is inderdaad verbluffend.

Is het vermogen om de afmetingen van het eigen voertuig te verwerken in het beeld dat het brein zich van het lichaam maakt eigenlijk een soort algoritme voor dat rekenwerk? Zeker is dat dat vermogen er een duidelijke rol in speelt. Zelfs als men nog nooit een van de partijen in een aanrijding diverse onderdelen van zijn auto had horen beschrijven in termen van eigen lichaamsdelen (‘hij vloog met zijn linkervoorspatbord tegen mijn rechterachterwiel,’ etc.) zouden er nog genoeg aanwijzingen zijn. Plotseling overschakelen op een vrachtauto als men aan een personenauto gewend is brengt ze snel aan het licht. Niet alleen is de sensatie van ‘gezwollen’ te zijn onmiskenbaar, maar men wordt zich bewust dat men werkelijk probeert om zich fysiek smaller te maken als men tussen twee obstakels doormoet: men houdt de adem in en trekt de schouders bij elkaar. Men bukt onwillekeurig als men

[pagina 62]
[p. 62]

onder iets laags door wil, of, subtieler nog, men heeft de sensatie van bukken. Gaat men er eenmaal op letten dan doet men voortdurend nieuwe ontdekkingen: het rijden over een ruw oppervlak geeft een soort tintelend gevoel aan de voetzolen, de achterkant van de wagen wordt geassocieerd met het eigen achterwerk, etc.

Wat een en ander in de herinnering roept is een passage bij Piaget in een van zijn boeken over kinderpsychologie; er wordt in beschreven hoe een koord, waaraan een voorwerp hangt, wordt opgewonden en weer losgelaten. Daarna worden aan een kind, dat hiervan getuige is geweest, diverse vragen gesteld, waaronder ik mij herinner: - Waarom draait het? Omdat het stuk koord zich wil strekken. - Waarom wil het zich strekken? Omdat het weer recht wil zijn. - Weet het koord dat het zich wil strekken? Ja, het voelt zich helemaal opgedraaid. Of woorden van dezelfde strekking.

De inventie en vormgeving van machines lijkt mij heel veel te maken te hebben met dit gevoel van inleving, waarbij nog iets anders een boeiende rol speelt: de instinctief geanticipeerde sterkte van materialen.

Tenslotte is er aan het gevoel grotere fysieke afmetingen te hebben door het rijden in een vrachtauto nog een ander aspect: men is klaarblijkelijk niet de enige die dat gevoel heeft. Andere automobilisten hebben merkbaar meer de neiging om in te houden en voorrang te verlenen. Ze denken blijkbaar dat zo'n grote auto veel sterker is dan hun eigen kleine wagentje: het is maar beter om hem niet boos te maken, anders vreet-ie 'm op.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken