Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anathema's 3 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anathema's 3
Afbeelding van Anathema's 3Toon afbeelding van titelpagina van Anathema's 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (24.51 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anathema's 3

(1971)–Rudy Kousbroek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Paniek

Onder nogal speciale omstandigheden werd ik niet lang geleden herinnerd aan een geschiedenis die ik eens uit de mond van een vriendin heb opgetekend. Zij was toen nog studente in de archeologie en had deelgenomen aan een opgraving bij Arcy-sur-Cure in Frankrijk, waar in het stenen tijdperk mensen hebben gewoond die daar de gebruikelijke stenen werktuigen, afgekloven botten en stukken oker hebben achtergelaten; en ook, niet ver daar vandaan, een grot met muurtekeningen, analoog aan die van Lascaux, maar op een bescheidener schaal. Het was gebruikelijk dat de studenten die in Arcy een stage deden ook een keer werden meegenomen naar die grot om de tekeningen en schilderingen te zien. Iedereen kreeg dan een mijnwerkershelm op waarin een lantaarn was ingebouwd (zoals in een autospatbord); verder werd het dragen van een overall aanbevolen, om redenen die in een ogenblik duidelijk zullen worden. Na een kwartiertje lopen bereikte men een rotswand, waartegen op manshoogte een klein luikje was aangebracht. De professor die bij de opgravingen de leiding had maakte dat luikje open met een daartoe meegebrachte sleutel, aldus een gat onthullend niet groter dan een televisiescherm, waar hij zich zonder verdere plichtplegingen in naar binnen werkte.

Toen zij op haar beurt naar binnen kroop, vertelde de vriendin, kwam zij in een vrij grote ruimte, waar men rechtop kon staan. Van prehistorische tekeningen geen spoor; aan het andere einde van de ruimte was weer een donker gat, het begin van een gang waar men nog een eindje gebukt in kon lopen maar die al vlug zo nauw werd dat men alleen op handen en voeten verder kon. Het was nogal griezelig: in de bodem waren hier en daar nauwe, maar kennelijk zeer diepe spleten en gaten, waarin met donderend geraas en veel echo's stenen naar beneden vielen als je er overheen kroop.

De manier van verplaatsing werd om zo te zeggen steeds prehistorischer: de viervoetige gang moest na een poosje plaatsmaken

[pagina 64]
[p. 64]

voor reptielsgewijze beweging op de buik. Dat diende je nog vrij vlug te doen ook, want anders verdween het lichtje van de man vóór je uit het gezicht - die gang was in zowel horizontale als verticale zin vol bochten en kronkels - en dan was je alleen. Dat was geen aangename sensatie. Mijn vriendin zei dat bijna niemand in die gang ontsnapte aan een gevoel van beklemming; aarde boven je, aarde onder je, aarde vlak voor je gezicht en als je je hoofd oplichtte schuurde je mijnwerkershelm tegen de wand vlak er boven; een arm die je naar voren had kon je niet meer naar achteren doen, en omgekeerd. Aan het eind van die gang bevond zich de eigenlijke grot met wat mammoeten en oerossen in de wanden gekrast met een stenen werktuig - dit werktuig was bij de ontdekking van de grot aangetroffen waar de tekenaar het achtergelaten had: in de wand gestoken, onder de tekening. Daarna moet ook hij door die zelfde nauwe gang teruggekropen zijn, zonder helm, zonder overall, vol modder en schrammen. Hieruit wordt o.a. afgeleid dat dergelijke decoraties het karakter van een heiligdom moeten hebben gehad: op enige afstand van de bewoonde plaatsen en moeilijk toegankelijk. Vooral het laatste eindje, aldus mijn vriendin, is beangstigend nauw: je moet diep uitademen en je er dan snel doorwringen, een kort ogenblik waarin je door paniek bekropen wordt; naar het schijnt is iemand daar eens klem komen te zitten en op een hysterische manier gaan schreeuwen, zonder dat iemand dat kinderachtig vond.

Vooral aan die laatste details werd ik bij de aan het begin van dit verhaal genoemde gelegenheid herinnerd. Om deze gruwelijke geschiedenis te begrijpen is het nodig dat de lezer nog weet wat ik bij een andere gelegenheid uiteengezet heb over het rijden met grote vrachtauto's. Ik beschreef toen hoe ik mij een fourgon type HY fabrikaat Citroën had aangeschaft, en welke sensaties het besturen van een dergelijk vervoermiddel oproept bij iemand die aan een personenauto gewend is. Het was iets als met een reusachtig, buiten alle proporties gezwollen lichaam door een donker huis heen lopen. Ik wist nog niet wat me boven het hoofd hing. Diverse spitsvondige vergelijkingen kwamen er verder aan te pas, iets met een nijlpaard dat zijn nachthok in laveert als ik me goed herinner, en de analogie daarvan met een manoeuvrerende vrachtauto. J'allais être servi.

[pagina 65]
[p. 65]

Een kennis die een paar dagen bij ons gelogeerd had ging naar huis terug. Ik breng je wel even naar het vliegtuig. Hoe, in je vrachtwagen? Jawel, natuurlijk. Is dat niet lastig? Welnee, helemaal niet.

Koffers door de schuifdeur, instappen, naar het vliegveld. Wat een lawaai maakt dat ding hè? Wat zeg je? Ik zeg; wat een herrie maakt die wagen! Sorry, ik versta er geen bliksem van, zeg het nog eens. Oh, het is niet belangrijk. Het spijt me, maar ik kan je werkelijk niet verstaan; etc. etc., tot aan Orly.

P1 is vol, P2 en P3 ook. Wat een auto's. Waarom gaan al die mensen met hun auto als er ieder kwartier een bus gaat. Wacht, stap maar vast uit, dan zet ik hem in de ondergrondse parking, daar is altijd plaats. Dag tot zo.

De ondergrondse parking! Vraag niet hoe een dergelijke waanzinnige gedachte de barrières van het verstand kan passeren, maar hij passeerde ongehinderd. De ingang; kaartje uit de automaat; slagboom naar boven; spiraalweg naar beneden; de ingewanden der aarde in - al deze diverse stadia worden door mijn centrale computer zonder commentaar in behandeling genomen. Geen berichtje van illegal sentence structure, of brackets do not balance. Ik zie, na een kurketrekkerbeweging van 360 graden, de halfdonkere ruimte van de eerste sous-sol. Zie je wel, daar is nog plaats, denk ik tevreden. Ik wil er in rijden. Wat hoor ik toch zo krassen? Pas als ik de weerstand voel begint er in mijn brein iemand geeuwend wakker te worden, om dan plotseling met uitpuilende ogen van schrik naar de alarmknop te vliegen. Te laat! Ik zit muurvast. In vredesnaam, gauw achteruit. Weer dat gekras, als van iemand die langs een stenen muur - nee, langs een schoolbord - naar beneden valt en zich met zijn nagels tegen tracht te houden, en blijft klauwen ook al zijn z'n nagels bezig tot het vlees af te slijten. De sensatie bij dat krasgeluid is zo intens fysiek dat mijn hele lichaam zich verzet tegen verder achteruit rijden. Alle vergelijkingen die ik destijds over dit gevoel meende te moeten maken zijn verpulverd. Futiele praatjes over ‘een tintelend gevoel aan de voetzolen als men over een ruw wegdek rijdt’ - ik heb pijn aan de bovenkant van mijn vrachtauto, dat is nog eens wat anders. Niet aan denken, tanden op elkaar, diep uitademen, nog even. Jezus, oppassen, er komen steeds auto's naar beneden. Je ziet ook niets van achteren

[pagina 66]
[p. 66]

uit zo'n ding, het is of je kop vastgeschroefd zit naar voren.

Wat nu? De enige manier om uit de ondergrondse parkeerplaats te komen, herinner ik mij, is nog een etage naar beneden te gaan; dan kan je pas weer naar boven. Misschien is die tweede sous-sol wat hoger, dan kan ik er net door. Weer zo'n krankzinnige gedachte: nog verder naar beneden; ongeveer zoals een kikker in de bek van een ooievaar die denkt: laat ik nog een eindje dieper naar binnen gaan, dan kom ik er vanzelf weer uit. Ik heb al tientallen andere zulke gedachten gehad: de lucht uit de banden laten lopen, de imperiaal er af slopen, de nummerborden er afschroeven en meenemen, weggaan, nooit meer terugkomen.

Tweede sous-sol. Nog lager dan de eerste, kan ik zelfs helemaal niet in. Ik sta op de spiraal en kan niet verder. Achter me toeterende auto's. Naar toe gaan en zeggen: I suggest you try and get my car out of here while I stay and blow your horn for you. Jaren geleden in de New Yorker.

Niets aan te doen, ze moeten naar de eerste etage terug. En dan ik achteruit er uit. Iemand er bij halen om bovenaan de spiraalweg verdere auto's tegen te houden. Ik vlieg de auto uit, naar boven, waar mijn logé nog nietsvermoedend bij haar koffer staat te wachten. Kom me helpen, ik zit vast. Straks mist ze ook nog haar vliegtuig. We weten zowaar de hele spiraalweg vrij te maken. En nu achteruit omhoog die spiraalweg terugrijden. Met een enorme fourgon, van waaruit je naar achteren niet meer zicht hebt dan vanuit een broodtrommel. Dan vanuit het achterwerk van een nijlpaard.

Ik heb het gedaan. Achteruit omhoog, twee etages, spiraalsgewijze, met een fourgon Citroën, type HY, een Junkers zonder vleugels. Een kort ogenblikje van paniek. Maar niet schreeuwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken