Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 310]
[p. 310]

14

‘Ik - ben blij, nu eindelijk eens even alleen met u te zijn,’ zei Amadé.

Haar lach kreeg door het optrekken van de wenkbrauwen iets verbaasds. ‘Ja?...’ vroeg ze.

‘Ja,’ gaf hij toe. Het zou trouwens onmogelijk zijn geweest, nu ‘nee’ te zeggen - maar daar dacht hij ook niet aan.

Hij ging naast haar zitten. Hij stootte zijn voet tegen iets. Was dat het foedraal..?! Nee, het was gewoon een poot van zijn crapaud.

‘Ach,’ sprak het meisje, met weer die klankzuivere lach, die hem bijna pijrt deed van geluk, ‘geeft u die tas maar hier - die staat daar zo mallotig midden in de kamer!...’

De jongeman had heus wel mallotiger dingen meegemaakt. Hij mocht dus een moment het fluwelen hengsel vasthouden - - om het haar over te reiken. Het brandde hem toch een beetje in de vingers. Hij had visioenen van flits-opstaan en wegwezen. Maar hij kòn het niet - het ging juist om dit foedraal en om het meisje - om alle dingen, die door haar verschijning andere perspectieven hadden gekregen.

Hoe was het mogelijk, dat hij nog geen etmaal geleden met zijn kornuiten de meest verhitte plannen had gesmeed, dit meisje deze tas te ontnemen.

Want in dit etui zat datgene, waarnaar hun koortsige toeleg zich had gespitst. - -

Ze zette het ding aan de andere zijde naast zich en richtte wederom haar blik naar hem. Die ogen ontsmetten zijn ziel al zo volslagen, dat enige gedachte aan het foedraal steriel

[pagina 311]
[p. 311]

werd. De vogelzang sloeg naar binnen en borrelde door zijn droomleven met rose en groene bubbels. Hij moest snel iets zinnigs bedenken om te zeggen, anders zou hij beginnen te zingen - en dat mocht niet, want per slot was zij een prinses, en hij kende haar volkslied niet eens.

Daar zaten zij....

‘Hm, hm...’ zei Amadé.

Zij had een fijne, vage lach om haar lippen - het was niet meer dan een teder plooien, maar zo vriendelijk en zuiver, dat hij zich geen raad wist.

‘Ik wou, dat ik u eerder had ontmoet,’ zei hij hees.

Daar viel de muziek van haar lach over zijn aanhef. ‘Is vandaag dan niet vroeg genoeg?...’ informeerde ze.

‘N-nee,’ hernam hij, met een haastig oog op de deur, ‘ik had graag wat - vertrouwelijker - nee, ahem - wat béter met u willen praten, dan hier mogelijk schijnt.... Ik had u willen - ik moet u nu tot mijn spijt -’ en toen zwaaide de deur open, en de gastheer kwam binnen.

‘Zo,’ zei hij opgeruimd, ‘wij gaan dadelijk eten.’

Dit leek een geruststelling te moeten zijn voor adellijke magen, die nog niets hadden gehad dan koffie en taart, koffie en cake en koffie en gebak. De baron had een opmerkzame blik naar zijn vriend de hertog, voor hij zich weer in een gemakkelijke stoel zette. Zijn neergaande ogen bespeurden de verhuizing van het foedraal.

De hertog beet alle kiezen op mekaar om niet alleronhertogelijkst te vloeken. Hij móést dit meisje redden - het stond nu vreselijk vast voor hem. Hij voelde zich in staat om over daken te springen en door muren te stappen. Het moesten dan natuurlijk geen beton-muren zijn; hij was vooralsnog een mens. Het zou vreselijk zijn, om met televistische agressie de Boom, Pingel en Dora te vloeren en hun ongekerstende zielen nog verder van honk te jagen. Maar dit prinsesje was veilig.

‘Amadé,’ sprak de baron hem aan (en daar schrok de hertog even ontzettend van, want hij waande zich met hem samen juist in een grimmig karate-duel), ‘wij zullen straks toch even naar het politiebureau moeten, om Dora...’ Hij

[pagina 312]
[p. 312]

haalde hulpeloos zijn schouders op, lachte tegen de prinses. ‘Zij is een volmaakte hulp, hoogheid, en wij kunnen haar toch niet veronachtzamen, nu zij daar op het bureau zit te trillen.’

‘Is zij daar dan nog niet mee klaar?’ verwonderde Amadé zich ietwat geïrriteerd. Iedereen kon zien, dat hij er nooit zo lang over deed.

De prinses verstoorde zijn droomleven door op te staan. ‘Ik moet eens kijken, of ik niet ook in de keuken kan helpen,’ zei ze. Allemaal met die prachtige, lieve stem. Amadé benijdde de keuken, terwijl ze de deur uit ging. Even klonken achter de sluitende deur de geanimeerde stemmen van barones en hofdame - zij leken hun hart op te halen aan een soort pannenmuziek.

Toen was de deur toe; en Pingel keek de Fijne recht in zijn beschaafde ogen.

‘Zeg,’ zei de pianospeler, ‘geen kuren, Fijne!’

Zijn kameraad fronste de wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je?!’ weerde hij koel af.

‘Je moet niet halfzacht gaan doen om die prinses,’ bedoelde Pingel. ‘Ze is een fijn grietje, maar dènk erom -’

Hij werd gestoord door de bromstem bij de open deuren. ‘Zijn jullie nou volslagen halfzacht?!’ vroeg die stem.

Het was geen leuk denkbeeld; maar toch aardig, om het voor alle zekerheid te vragen.

Pingel wendde zich fel geërgerd om. ‘Waar heb je 't over!’ grauwde hij.

‘Nou,’ zei de Boom, en hij kwam op onhoorbare benen de kamer binnen zonder voetenvegen, ‘staat me daar die juwelenbeker op de grond, en geen blauw bloed te zien om hem te verdedigen, en jullie zitten samen te overleggen, welke strik je vanavond in het bad zal dragen! Wèg wezen, jongens!... Gauw!...’

Ze steekoogden alle drie naar het zwart fluwelen fatum, dat daar als een offerbak stond te mooizitten. God, één greep - - - -

De Boom boog zich fluisterend over hen heen: ‘Heb je gehoord, hoe Dora de politie heeft beslagen?...’

[pagina 313]
[p. 313]

Ze knikten beiden.

‘Nou, dan kan ze dus tòch een kop koffie met snurk hebben, jongen!... Alle drie wijven een fikse slok, en wij een greep in de heilige hoek en wèg wezen!...’ Hij scheen Olympische ideeën te hebben omtrent wegwezen.

Er kwam een kwalijke onzekerheid in Pingels ogen. ‘Verdomd...,’ zuchtte hij, en ging rechtop zitten. ‘Dàn is ze onschuldig in de ogen van die smerissen,’ voerde hij aan. ‘Kan niemand haar wat doen!...’

Ze keken gezamenlijk naar de Fijne, die het sjieke hoofd had gebogen en leek na te denken.

‘Ik zou het graag ànders willen doen,’ zei hij langzaam.

Pingel en de Boom wisselden een bliksemblik.

‘Hoe dan?’ vroeg Pingel vlijmig.

De Fijne dacht na met getergde ogen; hij haalde bijna de schouders op. ‘Kijk es,...’ vervolgde hij nog trager, ‘we moeten, nu alles anders loopt dan we hadden geplanned, de zaak zéér omzichtig aanpakken...Dat prinsesje is heus niet voor de poes, hoor!’

‘Nee,’ stemde de Boom toe, ‘maar ook niet voor de kater.’ En dat was toch wel duidelijk.

De Fijne deed alsof hij Pingels grijns niet zag. ‘We kunnen die vrouwen niet koud maken,’ zei hij kalm. ‘En als ze na een verdoving zouden bijkomen, kunnen ze tot in de finesses ons uiterlijk beschrijven. Als je daarbij Dora ook nog slachtoffert, is je boot voor eeuwig aan. Vergeet niet, dat we niet weten, wàt er in die juwelenkist zit.’

‘Late we dan effe kijke,’ stelde de Boom voor.

‘Nee,’ zei de Fijne, en strekte een aristocratische, maar toch wel gespierde hand uit.

Er viel even een stilte, waarin geschater uit de keuken doorklonk.

‘D'r is d'r nòg een, die koffie mot hebbe,’ zei de Boom dromerig.

En de Fijne hoefde heus niet driemaal te raden.

‘D'r is er maar één, die koffie moet hebben,’ stemde Pingel toe, ‘en nou meteen.’

Ze grepen ieder een arm van de Fijne. Die deed een

[pagina 314]
[p. 314]

soepele duik - maar het hielp hem niet. ‘Hóúwen!’ hijgde Pingel. En toen ging de deur open.

‘Nee, we hebben alle tijd!’ zei de heldere stem van prinses Eline de la Tour Olmberg. Zij kwam binnen met een glimlach naar de mannen.

Jules had zich stram opgericht. ‘Juist, meneer, zeker meneer,’ zei hij.

Amadé trok zijn das recht en de baron zat weer te vingeroefenen.

Hare hoogheid liep langs de mannen heen en nam de zwart fluwelen tas op: ‘Sommige vrouwen kunnen niet zonder hun zakdoek,’ grapte ze; en ging terug naar de keuken.

In de kamer bleef een damp hangen van pastei en verslagen wijn - of was het soep met madeira...?

‘Jullie zijn stòmmerds,’ zei de Fijne met een verdrietige grimas. ‘Ik weet nu tenminste wat ik aan jullie heb - en dat is dus niet erg veel.’

Hoewel de Boom nog een tijgergrom in zijn keel had, viel er een soort melancholie over hen. Ontmaskerd, alle drie. Geen grein waard als vrienden.

Pingel aarzelde. De Fijne stond hoog aangeschreven bij alle jongens. Had hij zich vergist?...

In elk geval zouden ze alle kracht nodig hebben, als ze hem samen wouen aanpakken; want de Fijne bleek sterker dan je zo zou denken. Verblindend klaar besefte Pingel, deze spitsbroeder nooit eerder te hebben aangegrepen - het was nooit nodig geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken