Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koninklijke omnibus (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koninklijke omnibus
Afbeelding van Koninklijke omnibusToon afbeelding van titelpagina van Koninklijke omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

Scans (30.78 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koninklijke omnibus

(1984)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 370]
[p. 370]

23

Hij ging de hal in. Hij had het gevoel dat zijn haar recht overeind stond - hij voelde het waaien in de tocht van de deur. En hoewel hij zweeg, siste door zijn denken het geweldigste spraakgebruik waarvoor enige moeder hem ooit ter verantwoording had geroepen.

De deur van de spreekkamer was niet veel meer dan dicht. Zo-iets zie je, als je verstand hebt van dichte deuren. Er werd daarachter niet geslapen.

Hij opende de deur.

De bank was leeg; de plaid aan de kant getrapt.

De Fijne keek rond.

Hij liep naar de WC en tikte sjiek aan. En dat tikken had niet de weerklank van een leeg vertrekje - zo-iets weet je, als je verstand hebt van kleine vertrekjes. Wel zweeg men daarbinnen even.

‘Hm - jjja?...’ zei Dora toen.

Met zijn mond tegen het hout fluisterde de Fijne: ‘Kom d'raf. En meteen! Voor ieder stukje dat ik mis in die tas, prik ik je een oog uit, en geloof me nou es voor één levensgevaarlijke keer, beroerde verdommeling, want ik dóé het! Kom d'raf, of ik wrik de deur open!’

Ze vloog tevoorschijn als een rijpe doperwt uit de peul. ‘Hoe dùrf je, schòft!’ zei ze schel. Het foedraal bungelde nonchalant aan haar arm.

De Fijne richtte zijn minachtendste glimlach naar haar en greep zeer ferm het hengsel. ‘Los,’ zei hij zacht. ‘En niet gillen.’ Hij duwde haar handig en geducht het spreekkamertje

[pagina 371]
[p. 371]

weer binnen.

Ze was nog niet achter de gesloten deur, of ze barstte los. ‘Jij ben de grootste stommeling die ik na Loze Loetje heb gezien!’ Loze Loetje was een kinds mannetje geweest, waar sommige jongens hun alibi plachten te vinden. De Fijne trok zijn wenkbrauwen op. ‘Staat me die bak vol flonkers op de keukentafel,’ sneerde Dora, ‘en meneer zit in de kamer met die twee wijven te flikflooien!... In de kàmer!...’ Ze snoof smadelijk. ‘En waar zijn die twee anderen? De verrajers?... Als d'r hier een zandbak achter in de tuin was, zou ik jullie daar alle drie vinden taartjesbakken!’

Maar ze had het foedraal moeten loslaten, en ze wendde zich af van zijn ogen, die steenhard op haar in keken en door geen enkele belediging werden geschokt.

‘Je bent er gauw weer bovenop,’ zei hij koel. ‘Dat verheugt me - een dronken vrouw is altijd een affreus gezicht, vind ik.’

Hij zette het foedraal op een stoel.

‘Jij hebt me dat slaapmiddel gegeven!’ kreet ze.

‘Ik heb dat slaapmiddel weggegooid in het putje,’ antwoordde hij. ‘Doodeenvoudig, omdat ik geen enkel risico wilde nemen.’

Hij zag nu pas duidelijk, dat haar coiffure scheef was gaan hangen door het slapen. Haar rechterwang was gloeiend rood. Eigenlijk gaf hem dat een gevoel van meelij. Doortje, Doortje!... waar was ze in geraakt, door hun schuld!...

Hij had eigenlijk nooit tevoren zo scherp begrepen, wat voor vergif zij waren, onderling, voor de goedwillende zwakke.

‘Door,’ zei hij op veel zachter toon, ‘ik heb niks te hopen bij dat meisje - maar - jíj moet toch kunnen begrijpen, wat 'r in me omgaat, denk ik zo.... We weten nou, dat ze op nummer zeventien op haar beurt gaat misgrijpen - die vrijer is er niet meer. Laat ons de zaken terug draaien, Door - ik geef haar die tas, en we doen of er niks is gebeurd - kan je daarmee niet akkoord gaan, Door?...’

Maar zo eenvoudig is het nooit in het leven met andere mensen.

[pagina 372]
[p. 372]

‘O, wat ben je opeens líéf!’ schetterde ze. ‘Nadat je mij heb meegesleept - het zou je geen flut kunnen schelen, as ik voor de bijl ga.... Mar nou jij hitsig wordt op die meid - nóú moet ik met meneer mee brave gezichies trekken, en opeens worden we engeltjes!...’

Hij haalde de schouders op en antwoordde kalm: ‘Ach nee, dat red ik niet meer.’ Hij wendde zich met een halve glimlach naar de deur, die ondanks zijn sluitkracht kierde. Hij dacht weg te gaan.

Maar hij liep recht in de grijpers van de Boom, die hem juist van achteren had willen pakken.

 

Want nadat Pingel en de Boom samen een soort rouwwandeling hadden voltooid, gewijd aan het afstand doen van andermans bezit, en rijkelijk overstrooid van schrikkelijke opdrachten aan Onze Lieve Heer - nadat ze de tuin nogmaals hadden doorkruist onder het smeden van onuitvoerbare plannen ter vernietiging van zo veel lieden dat men gevoeglijk zou moeten gaan twijfelen aan afnemers voor hun buit, spoelde het noodlot hun schreden langs het keukenraam, waarachter de omwasdrift tot zwijgen bleek te zijn gegaan.

Ze slopen op fluistertenen nader.

De keuken was leeg en opgeruimd. Gesprek, gerinkel, keramiek en mensen waren allemaal afgevloeid. Op de tafel stond als een doodvonnis voor de eerlijkheid het zwart fluwelen foedraal. Het riep ‘kom!!’ tegen hen, in een heel speciale, klankloze taal; ‘kom!!’ riep het neuriënd en zeer fataal, ‘kom!!!’ en gonzend naar hun opstaande oren ‘kom!!!! KOM!!!!’

‘Mar nóú -’ hijgde de Boom, en stortte zich op de deur.

Maar als een refrein van vorig beleven zagen ze de gangdeur opengaan, en een vrouwengestalte binnenkomen.

Dora, suf zwalkend van deurknop naar stoelleuning en van stoelleuning naar tafelblad, was ook geroepen. Ze nam het foedraal en kreeg er opeens meer bewustzijn door. Ze rechtte haar rug en schreed de keuken weer uit.

Een ogenblik kreeg Onze Lieve Heer het uitermate druk met allerlei nare opdrachten, die het tweetal buiten repeteer-

[pagina 373]
[p. 373]

de; maar de vloekengel nam een nieuw schrift, en daar was de zaak mee geregeld.

Toen zei Pingel: ‘Maar zij kan van binnen bij de garage komen!... En zij kan rijden, en omdat ze voor eerlijk doorgaat, kan ze overal heen - en ze weet dat we haar d'rbuiten hebben willen houden, en dus hebben we van haar niks meer te verwachten!’

Ze gooiden zich de bijkeukendeur binnen, en slopen als Indianen naar de gangdeur. Daar vernamen ze het eerste nieuwe contact tussen Dora en de Fijne, dat zich van de WC-deur tot in de spreekkamer doorzette. Ze waren het met de meeste wederzijdse vertrouwelijke mededelingen wel eens, terwijl ze zich als een prop kwade wil tegen de deur posteerden om wie-dan-ook op te vangen en van de glimmers te ontdoen.

Alleen van dat taartjes-bakken in de zandbak - dat namen ze een beetje kwalijk.

Toen kwam daar dat lafhartige aanbod van de Fijne, om samen die prinses haar flonkers terug te geven!... De gluiper! - kon je zien, hoe veel een vent waard was, als er een lief wijffie om de hoek keek.

Heel voorzichtig, na met hun ogen een gefronste afspraak te hebben gemaakt, liet Pingel z'n hand langs de knop van de deur glijden, zodat die volstrekt geluidloos week.

De Boom zette alle aandacht en spierkracht in zijn klauwen, en zou de dief-dief wel es effetjes pakken, zodat hij geen vin meer verroerde.

Hij had hem bijna bij z'n ellebogen, toen de Fijne zich argeloos omwendde. De Boom deed toch maar een greep. Je kon op zo'n ogenblik niet zeggen dat het zo tochtte bij een kierende deur. Dus hij pakte de polsen van de Fijne. Tengere polsen, hard en smal - hij had ze best samen in één vuist kunnen houden. Maar de Fijne bewoog één hand op en één neer, en kraakte iets in Booms spieren, waardoor de sterke man een variatie op ‘grootvader’ zei die er niet om loog.

Met één vrije hand slingerde de Fijne het foedraal naar Dora, die het ving. Er rinkelde iets binnenin die doos. Ze besefte nu, terwijl ze het door de lucht ving, hoe zwaar het

[pagina 374]
[p. 374]

was!... Er moesten puur gouden sieraden in zitten!... Diamant was per slot niet zó zwaar - of er moesten honderden diamanten in de spullen gevat zijn!... Dora watertandde, terwijl ze morrelde aan het slotje. Ze wou de troep nou zíén - het koele edelmetaal en de flitsende glimmers tussen de vingers voelen wegen.

Het slotje was onwrikbaar. Het hele etui leek van staal te zijn. Een soort brandkastje dat haar tergde en aangreep door zijn ontzaglijke belofte. Maar er was iets, wat haar sterker roerde op dat ogenblik - en dat was het besef, dat de Fijne haar met die tas meer vertrouwde dan twee kameraden. Hij zou haar er immers ook van hebben laten mee-delen; en ze wisten beiden, dat Pingel en de Boom dat eigenlijk al niet meer helemaal van plan waren....

Dat bracht haar snel op de hand van de aangevallene. Ze wachtte even, en bekeek zijn kansen.

Pingel had zich op een knie laten vallen en greep Fijne's benen. De kerel ging omver. Maar hij wrong snel zijn ene voet om en dreunde daarmee Pingel tegen z'n kaak, dat die losliet. Hij greep meteen weer, maar kreeg slechts één been te pakken van de patiënt, die nu in Booms armen hing. Met de vrije hak stampte de Fijne Pingel in een hoek, en met zijn knie dreef hij een aardige kuil in Booms maag. Het ging Dora door merg en been, want ze mocht de Boom wel. Die liet zich met een stierekreun op de Fijne vallen en ontnam hem daarmee ongeveer alles behalve het leven.

De Fijne lag een momentje stil, zodat Dora meende, met bloedend hart te moeten ingrijpen en haar aardige Boom te gaan rooien. Maar toen knakte Fijne's hoofd naar de Boom toe, en de volgende seconde werd verlevendigd door een soort gonsgil van de bovenliggen de Fijne had diens neuspuntje tussen de tanden genomen en zette door.

Pingel werd er helemaal wakker van. Hij schoot op handen en voeten naar de vechters en wrong Fijne's linkerbeen om. Die gromde iets kernachtigs en beet harder in de neuspunt, zodat de Boom zijn benen gingen trappelen, waardoor Pingel werd geraakt. Voor Dora's stomverbaasde ogen voltrok zich een soort menselijke carambole, waarvan ze de berekening

[pagina 375]
[p. 375]

op naam van de Fijne moest schrijven. Het maakte haar bijna gelovig in Fijne's triomf, die toch veraf leek.

Op dat moment stompte de Boom zo hard in z'n maag, dat de Fijne zijn neus losliet. Pingel had zich op de hele knoop gestort en trachtte een gemanicuurde hand te ontwrichten, tot opeens de vingers van die hand als pennen gestrekt naar zijn gezicht schoten, en hem voor vele tellen stekeblind maakten.

Bij de tafel stond Dora met het foedraal, en ze viel van de ene zucht in de andere hijg. Ze vond hen ploerten en helden en schoften en reuze kerels, ze had willen grienen maar durfde niet voor haar mascara, ze leed mee en juichte en opeens dacht ze weer aan Lazarus. En voor ze zich daarvan had hersteld, zag ze de Doom afbuigen met een bloedneus als een vulkanische uitbarsting. Hij stommelde overeind, hemeltjehemeltje roepend, en rende recht op haar af met voorover gebogen kop, alsof hij nu Dora op de hoorns ging nemen.

Ze klemde het foedraal tegen haar boezem, zette het dan neer om de Boom te vangen en toch niet pijn te doen. Achter hem begon een soort sirene te gieren, maar dat bleek Pingel te zijn, die behalve aan zijn oog nu ook nog ergens opzij van zijn zitvlak een onoverkomelijk leed scheen mee te dragen. En van de vloer verrees een verkreukelde Fijne met overeind staand haar en een vuurrood gezicht. Hij had een vreemde lok op zijn voorhoofd, die daar niet prettig paste - maar ach, dat was de valse snor van Jules.

Het merkwaardige was, dat Dora over de Boom z'n schokkende schouder heen móést kijken naar de Fijne - hoe die overeind ging staan - en hoe de kreukels en vegen en onordelijkheden van hem af leken te glippen als water van een eend. Hij hijgde wel, en zijn gelaat was hoogzomers.

Hij wendde zich met vlijmende ogen naar Pingel, die half over een stoel hing te klagen met zijn hand tegen zijn heup, alsof die was losgeraakt, en niet langer betrouwbaar om te gebruiken.

De Boom droeg (dat had ze van al te nabij gezien) een bloedpaars cirkeltje van tandindrukken om het uiterste puntje

[pagina 376]
[p. 376]

van zijn neus. Het was eigenlijk een meesterstuk, en Dora was de Fijne daar dankbaar voor, want ze had nu gerede aanleiding om de grote jongen te knuffelen en te troosten - iets wat Karel nooit had gewild.

Het leek wel, of de Fijne eigenlijk een groot schaakspeler was, die voortdurend dingen deed, welke van tevoren waren overlegd. Zoals hij had gevochten, en Pingel door de Boom z'n been had laten schoppen, zo had hij hun nu allemaal voldoende bezigheid gegeven - Pingel met een klaagzang over zijn linkerarm, de Boom met een bloedneus alsof z'n hersens uitstroomden en Dora met troosten - om heel doodgewoon naar voren te stappen, het onbewogen zwarte foedraal te nemen, en ermee weg te gaan. Wat was dat toch?... Kon hij dan hypnotiseren?...

‘Hij neemt dat ding mee,’ zei Dora.

‘Jahahahaha!...’ slobberde de Boom onder zijn bloed door. En Pingel kreeg er door dit bericht nog een verdriet bij.

Door de open deur zagen ze de Fijne hoog opgericht en zorgvuldig naar de zitkamer lopen. Hij droeg het etui met de ontzaglijke kostbaarheden als een zwierige last. Hij ging binnen en sloot de deur.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken