Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

De laatste kerkganger

Toen de koster na de dienst in de kerk kwam, die stil en wierookdoorgeurd lag na te dromen van het heilig gebeuren, kreeg hij 't gevoel, dat hij niet alleen was. En dat was niet zoals het hoorde, want na de avonddienst ìs de koster alleen in de kerk; of er moest iemand zo in gebed verdiept zijn gebleven, dat hij zichzelf en alles daarbuiten had vergeten (en waar gebeurt dat heden ten dage nog?!).

De koster, die een oppassend man was, stond stil bij het altaar en bezag het schip der kerk. Want het was stil - veel stiller, dan het ooit in een leeg bedehuis is.

En ja. -

Achter, in de schemering onder de pilaren, zat iets reusachtigs. Het besloeg wel dertig banken, en het was donker. Het zweeg.

De koster stond verplet van schrik. Nooit in zijn heerlijk bestaan van geheiligde rommel-opruimer had de vrees hem zo vlak voor het altaar bevangen. Nimmer had hij geweten, dat de Dood onprettig moet zijn, zo lang men nog koster van zijn kerk is.

Het ergste was, dat hij, met het Heiligste naast zich, net zo bang voor God was als voor de Duivel.

‘W-w-w-w-w-wie zijt-gij?!’ bibberbeet hij de schaduw toe.

En als een machtig gonzen kwam de stem door de ruimte tot hem:

‘Ik ben een donderwolk.’

Er was geen twijfel mogelijk, of dit moest de waarheid zijn. Het geluid rolde dreunend langs de gewelven, en boven de verschijning vonkten kleine zigzag-lichtjes.

De koster wees met een schokkende vinger naar buiten: ‘Verlaat dan de kerk,’ zei hij.

‘Niks hoor,’ weerstreed de donderwolk, ‘ik wil nou ook es in een kerk zitten.’

[pagina 120]
[p. 120]

De koster was zo bevangen van aardse beduchtheid, dat hij zich geen woord van de Mis of van enig gebed kon herinneren. Hij durfde niet weg te gaan om de pastoor te roepen.

Doch hij deed een rappe greep naar de wijwaterkwast.

‘Asjemenou,’ zei de donderwolk, ‘sprenkelen kan ik ook!’ De koster sloeg een kruis. En als een reusachtig spiegelbeeld flitsten met zijn hand mee over de duisternis achter in de kerk, de ritselende lichtschichten, in kruisvorm.

Toen viel er dan toch een klein gaatje in de verstomping van de koster. ‘Vade retro, Satanas!’ zei hij.

‘Amen,’ antwoordde de kerkganger. ‘Error non est imputabilis.’

Ja, dit was de donder zelf, die door de kerk zinderde.

De koster wendde zich om en schoot een zijdeur uit.

‘Meneer pastoor! Meneer pastoor!’ schreeuwde hij.

‘Wat blieft je?’ vroeg de pastoor, die juist zijn pantoffels had aangetrokken.

‘Er zit een donderwolk in de kerk,’ stotterde de dienaar.

‘Wàt blieft je?!’ herhaalde meneer pastoor. Hij had tot zijn overgrote spijt al eerder menen op te merken, dat de koster van de avondmaals-wijn snoepte. Hier moest dan het bewijs zijn. ‘Er zit een donderwolk in de kerk, en hij spreekt Latijn,’ zei de koster bevend.

De pastoor klemde de lippen op elkaar en schreed het bedehuis in. Hij wilde niet oordelen, voordat hij had ervaren, wat de arme kerkbewaarder zo had doen schrikken.

Bij het altaar stond hij stil en bezag de duisternis achter in de ruimte.

‘Wie ben je?’ informeerde de pastoor.

‘Ik ben een donderwolk,’ zei de bezoeker geduldig.

De kaarsen op het altaar trilden in hun kandelaars en de priester deed een stap terug van het geluid.

‘En wat zoek je hier?’ vroeg hij voort.

‘Alles, wat ik tot nu toe mis,’ antwoordde de kerkganger.

Nu was de pastoor niet zo-maar de eerste de beste priester (niet één pastoor is dat). Hij dacht even na. Dan ging hij op de donderwolk toe.

De koster zag het met sidderend hart aan. ‘Zo dadelijk slaat de bliksem in onze goeie meneer pastoor,’ dacht hij.

[pagina 121]
[p. 121]

Onderwijl was de pastoor tot stilstand gekomen, twintig schreden van de wolk af. Hij meende zich te herinneren, dat wolken vrouwelijk waren, hoewel deze er toch erg manlijk uitzag. Hij had een vriendelijk gezicht, dat elk ogenblik veranderde. Het dreef hangerig op de leuning van negen banken, en slipte er hier daar met wang en neus af. Hij glimlachte tegen de man Gods, met fonkelend-roze tanden en gloei-ogen. ‘De koster zegt, dat je Latijn spreekt,’ zei de pastoor.

‘Ja dat doe ik ook, sedert een van mijn bliksems laatst in het seminarium is ingeslagen,’ gaf de wolk toe.

‘O, was jij dat,’ zei de pastoor. ‘Dan mag je wel eens iets in het offerblok gooien!’

‘Ik heb alleen maar bliksems en regenwater bij me,’ zuchtte de wolk, en hij lachte zo, dat de hele kerk er licht van was.

De pastoor, die nog altijd dacht, de duivel voor zich te hebben, hief eensklaps een Kruisbeeld, en stelde de bezoeker zeven vragen uit de Catechismus.

Maar het Kruisbeeld hielp niets, en de vragen werden heel goed beantwoord.

‘Ben je van God?...’ vroeg de pastoor verbijsterd.

‘Ja,’ zei de donderwolk, ‘ik ben van God.’

‘Wees dan welkom,’ antwoordde de priester.

‘Maar,’ fluisterde de koster, hem aan zijn mouw trekkend, ‘die daar, zal al onze banken nat regenen, en de muurschilderingen bederven!... Hij zal de pilaren kapot dreunen met zijn lawaai, en de bliksem zal in de Doopvont slaan, - of in onze nieuwe, koperen Christus!...’

De donderwolk had het wel verstaan, hij lachte met schitterige licht-slangetjes om alle hoeken.

‘Indien het Gods bedoeling is, dat hij zulks doet, dan zal ik er blij mee zijn,’ zei de pastoor, en hij boog het hoofd om zijn menselijke spijt te verbergen.

Toen verhief de donderwolk zich. ‘Ik dank u,’ zei hij vriendelijk. Hij vulde de wijwater-vaten, en ontstak rondom het hoofd van de Heilige Maagd een aureool, die een maand lang zichtbaar bleef. En hij verliet de kerk als een nietszeggende nevel in de avond-schemer.

 

Dat vind je natuurlijk een gek verhaaltje. Maar als je ooit een

[pagina 122]
[p. 122]

donderwolk in je kerk vindt, - stel hem dan zeven vragen uit je catechismus; en als hij die naar de eis beantwoordt, - geloof dan, dat hij van God kan komen.

En zekerlijk zal je wijwater-vat worden gevuld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken