Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]
Voor Ibrahim; kenner van Oosterse en Westerse beschaving

Beschaafd verhaal

Heel ver hiervandaan ligt een land, waar alle mensen zwart zijn. Daar heerst een geweldig beschaafd ras. Men kent daar de zedewetten en de geboden en zijn eigen plichten reeds als kind van elf maanden, en handelt ernaar.

In het zuiden van dit heerlijke land ligt een stad, welke Bababoembi heet. Daar moet ik je iets van vertellen.

Op een dag zou er in Bababoembi feest worden gevierd. Wegens de beschaving was dit feest voorbestemd, een liefdadigheidsfeest te worden. En daarom stonden op het marktplein de Porr en de P'hiel (spreek uit ‘Pgiel’) samen in een tentje bloemen te verkopen.

Dat zegt je natuurlijk weinig of niets. Maar het was een belangrijk feit.

De Porr was het hoofd van de Doangan-Algemene Kerk. De dienaren van deze sekte mogen niet trouwen. Zij aanbidden de Ster, Die Ongezien Straalt.

De P'hiel was het hoofd van de Sundo-Hervormden. Deze predikers mogen wèl huwen. Zij aanbidden eveneens de Ster, maar menen haar duidelijk te zíén stralen, wat de Doangan-Algemene Kerk loochent. Je zult dus begrijpen, hoe bijzonder het was, de Porr en de P'hiel samen te zien bloemen verkopen voor hetzelfde goede doel. Zoiets komt alleen in werkelijk beschaafde landen voor.

Het beloofde een prachtig feest te worden. Alle mannen en vrouwen kwamen langs het tentje van de beide geestelijken; de ene zei ‘Dag P'hiel’ en de andere ‘Morgen, Porr’, en sommigen zeiden allebei of niets. Doch elkeen kocht een bloem voor de liefdadigheid.

De Porr en de P'hiel vroegen bij elke aankoop: ‘Waar zal Uwe Hoogwaardigheid de bloem dragen?’ en dan zei de klant fluisterend: ‘In mijn haar’, of ‘in mijn oor’, of ‘in mijn boezem’ (wat voor mannen verboden was) of - nu ja,

[pagina 124]
[p. 124]

wie het origineelste antwoord gaf, zou een prijs trekken.

Tussen de Porr en de P'hiel zat een Hihahombom (dat is een soort snelschrijver), die de antwoorden noteerde. Het was vreselijk spannend.

Toen bijna alle bloemen waren verkocht, kwam er een mooi meisje langs, dat Hipsibip heette. Zij had twee jaren in het onbeschaafde noorden gewoond, waar ze in Parijs had gedanst met een vijgeblad achter haar oor. Gelukkig was ze geheel onbedorven teruggekomen, want in dat oer-noorden aasden de mensen op blanke meisjes om ze als slavin naar oostelijker landen te verkopen; en omdat Hipsibip zwart was, hadden ze haar overgeslagen.

Maar het was een rare geschiedenis met Hipsibip, want nu was ze te onschuldig voor het noorden en te onwetend voor het zuiden - zij was inderdaad zo naïef als een kind van een half jaar. Het enige wat zij kon was dansen, en door een roze papieren toeter zingen met een stem als een oude kater.

Maar toen ze stilstond voor de tent, bogen de Porr en de P'hiel beiden voor haar en zeiden ‘Hadie Hipsibip’; en het meisje boog en zei ‘P'hielorrbaba’, en dat was toch meer, dan iemand ooit uit Parijs had meegebracht.

Ze blikte niet naar de Porr en niet naar de P'hiel, omdat zij beiden priesters waren; ze hield haar ogen strak vooruit, zodat ze per toeval op de Hihahombom rustten, die een verduiveld knappe jongen was. En ze zei: ‘Geef mij zeven bloemen, Vaders.’

‘Zeven?!’ snakte de P'hiel. ‘Maar wij verkopen de bloemen per stuk, Hoogwaardigheid!’

‘Ik betaal de zevenvoudige prijs,’ antwoordde Hipsibip.

‘Maar - dit is een liefdadigheidsfeest,’ stotterde de Porr, ‘en men betaalt èlke prijs - voor één bloem.’

‘Dan zal ik zeven keren langs lopen,’ zei het meisje, ‘en Uw Hoogwaardigheden telkens een bloem afkopen.’

‘Maar waarom zeven, lieve kind?’ vroeg de Porr terechtwijzend. ‘Waar wil Uw Hoogwaardigheid die allemaal steken?’ ‘Die wil ik steken in de zeven heilige openingen mijns lichaams,’ antwoordde Hipsibip, ‘en voor het feest mijn kleed uittrekken, want schoner dan mijn huid heb ik geen kleed.’ De Porr stond verstard. Het was hem aan te zien, dat hij in ge-

[pagina 125]
[p. 125]

dachten haastig iets telde. Doch de P'hiel, die getrouwd was, hoofdschudde reeds.

‘Dat komt van de onbeschaafde witte mensen,’ zei hij. ‘Zij, die elkaar spiegeltjes geven, en kousen dragen in hun eigen huidskleur, die gearmd over straat lopen en boeken moeten verkopen over seksualiteit!’

Maar Hipsibip zag hem niet-begrijpend aan. Ze had in Parijs alleen de nacht gezien, want overdag had ze altijd moeten slapen om uit te rusten van het dansen.

‘Zeven bloemen, Hoogwaardige Vaders,’ zei ze, en wierp een wissel van tien miljoen tun op het tafeltje.

‘Vrouw!’ riep de P'hiel, begrijpende, dat dit niet de tale des kinds kon zijn.

‘Schaap,’ zei de Porr, want hij voelde zich nog altijd herder. En voor het eerst van hun leven waren zij eensgezind.

‘Welk geloof hang je aan?’ vroeg de Porr.

‘Welke kerk dien je?’ informeerde de P'hiel.

‘Ik dien niemand en hang niets aan,’ zei het meisje. ‘Ik dans ter ere van God, en dank Hem dagelijks voor alle vreugden en zegeningen.’

De Porr maakte tussen hem en haar het teken van de Ster in de lucht. De P'hiel murmelde het gebed der wedergeboorte. Maar het hielp niets; op tafel lag de wissel voor tien miljoen tun.

‘Al wat Uw Hoogwaardigheden te doen hebben,’ vermaande Hipsibip, ‘is zeven bloemen te geven, en mijn opgave te noteren.’

‘Dat heb ik al gedaan,’ lispelde de Hihahombom. Hij, die de beschaving en de goede zeden kende, had als een domme machine de zonde opgeschreven.

Toen telde de P'hiel zeven bloemen uit voor Hipsibip. Hij stopte de wissel in de verzegelde bus voor het weldadig doel, en richtte zijn ogen over het meisje heen.

Ze ging glimlachend weg.

‘Hoe kon je dàt doen, Hoogwaardige Broeder?’ hijgde de Porr. ‘Ik had haar willen bekeren!’

‘Laat haar,’ antwoordde de P'hiel. ‘Zij zal smaad oogsten, en dat zal haar sneller tot ons terug brengen dan al uw en mijn woorden kunnen doen!’

[pagina 126]
[p. 126]

Dit waren wijze gedachten, en met die tien miljoen tun in de bus konden de priesters gerust blij kijken, want zoveel brachten alle rijken van Bababoembi samen niet op.

Als beschaafde mensen vergaten zij het voorgevallene snel.

Maar...

... die avond moesten alle Bababoembinezen met hun bloemen parade lopen. Het was wonderlijk, waar een beschaafd mens zo al een bloem kan opsteken. Sommigen hadden haar recht op hun kruin, of in de mond, of op het voorhoofd. Enkelen hinkelden, met de bloem onder tegen de vrije voetzool gebonden, anderen droegen haar op rok of sleep, of tegen de knieholte gekleefd.

Het was spannend, want elk ogenblik dachten de mensen: ‘Díé wint de prijs!’ maar dan kwam er weer iemand met zijn bloem op een nòg ongedachter plaats, en de kansen stonden weer anders.

Het werd intussen al laat, en de Porr had al eens, in snelle herinnering aan Hipsibip, tegen de P'hiel geglimlacht. Zo dadelijk zou de wedstrijd ten eide zijn, en de uitslag bekend worden gemaakt. Niemand had Hipsibip gezien. Het was dus duidelijk, dat een tijdig inzicht of enig ander gelukkig toeval haar van de openbaarheid had weggehouden. Niettemin was de liefdadigheid gebaat met haar tien miljoen tun. -

Doch Porrs en P'hiels moesten zulke dingen niet denken. Zij kennen de wereld niet, en de vrouwen nog minder. Bovendien prikkelen dergelijke gedachten het Noodlot.

Zij begrepen dit te laat, toen ze, één vingerknip voor de gestelde tijd, van de hoogste markttrappen Hipsibip zagen dalen in haar bloemrijk gebrek aan kleding.

Ze liep langzaam, met schrijdende gang, alsof ze een vorstin of een priesteres was.

De P'hiel haalde krakend adem, de Porr keek met uitpuilende ogen naar wat hij niet had willen zien.

Over het marktplein zonk een rare stilte. Het was, alsof alle gejuich en gemurmel en gelach weg woei; er bleef een zwijgende, duizendkoppige menigte.

Hipsibip was toen pas halverwege de trap.

‘Nu zullen zij haar vernederen!’ siste de P'hiel.

‘Driedubbele vonk van mijn ster,’ bad de Porr, ‘neem haar

[pagina 127]
[p. 127]

weg! Neem al het licht weg, en zuiver onze markt van deze - bloemen...’

Ergens moet een man hebben gestaan, in wie de sportiviteit groter was dan de beschaving. Hij klapte en begon te juichen. Daarna klapte er een klein kind; en toen een oude vrouw, die last had van na-doen.

‘De eerste prijs!’ riep een onheilige mannenstem.

‘Nee!’ schreeuwden de Porr en de P'hiel, als een trompet met twee tuiten.

‘De ereprijs!’ galmden wel honderd stemmen.

‘Maar zij draagt wel zes bloemen!’ riep een jonge vrouw (die de zevende bloem nog niet had gezien) woedend. ‘Zo kan ik óók de prijs winnen!’

‘Had dat dan gedaan!’ zei iemand naast haar.

En tóén begrepen alle vrouwen, waarom ze zulks níét hadden gedaan. ‘Het is onzedelijk!’ riepen ze. ‘Het is geméén! Het is vúíl! Het is schàndelijk! Het is ontùchtig! Het is tararaboemdijé!’ En dat is het gemeenste woord, wat er in Bababoembi bestaat.

Maar de mannen riepen, dat het prachtig was. Ze juichten Hipsibip toe, en roemden haar onschuld en haar originaliteit. Ze noemden haar koningin der bloemen, ze vonden haar aanbiddelijk. Ze huilden van vreugde.

En alle vrouwen schreiden van jaloersheid, want dìt was toch zo gemakkelijk geweest! Ze hoefden er niet voor te hinkelen of andere malle kunsten uit te halen.

Toen werd er een brief geopend, waarin de allergrootste prijs voor de wedstrijd stond vermeld.

Dat was: een kus van de Porr en een kus van de P'hiel.

De Porr boog zich naar het zuiden en murmelde: ‘Allerfonkelendste flonkering van mijn enige ongeziene ster! Gij weet, dat ik niet anders kan. Mijn hart is in u, al zijn mijn lippen op Hipsibip. Dat zij zo het zij.’

En hij kuste haar.

De P'hiel zag grijs van schaamte, en zijn feestkus was weinig beter dan een woest poststempel. Hij vreesde zijn eega's woorden, naderhand.

En gelijk had hij.

‘Ellèndeling!’ zei de P'hiel die avond, in bed. ‘Om me niet

[pagina 128]
[p. 128]

te wáárschuwen!... Heb ik daar voor gèk gelopen, met een bloem op mijn elleboog! Eén!...’

Jaja, zo gaat dat.

Laat het je een les zijn, in de beschaving der mensheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken