Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maneschijn over uw hart (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maneschijn over uw hart
Afbeelding van Maneschijn over uw hartToon afbeelding van titelpagina van Maneschijn over uw hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (12.22 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maneschijn over uw hart

(1986)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

Het land Verte

Tot de gronden, die tezamen het Paradijs vormden, behoorde ook het land Verte, dat God schiep na de zevende dag. Hij was toen uitgerust. Hij had tijd gehad om na te denken en alle schepping te overzien. Hij zat neer en mengde engelenzang en de geur van kamperfoelie en tederheid van strelende handen (want hij zag twee mensenkinderen elkaar ontdekken als geschenk voor hun eerste volwassen dag) en de glimlach van het hert - want ja, dat glimlachte toen nog. En God mengde en mengde - het was een wolkig-milde kluit in zijn handen en hij maakte er land van, en boomjes met bloesem, en beken vol koel water, en gras - veel dik gras met geweldig veel bloeisel erin. Het rook zo lekker, dat een kleine engel het hoofd opstak en zich over Gods schouder boog.

‘Wat maak je nou?!’ vroeg hij.

En God antwoordde: ‘Ik maak het land Verte.’

‘Verte?!’ herhaalde de kleine engel, ‘wat een gekke naam!’

Dat mocht toen nog. ‘Was het Paradijs niet groot genoeg?’ vroeg hij verder.

God duwde met zijn duim nog een vallei in de vlakte, en vulde die met paarse viooltjes en kleine witte lelietjes, die aan ranke takjes onder elkaar hingen. ‘Het Paradijs is niet volledig zonder het land Verte,’ legde hij uit. ‘Want in dit nieuwe gebied zal altijd iedereen alles terugvinden.’

‘Het is wel vreselijk lang maar niet erg breed,’ zei het engeltje verbaasd. ‘Het lijkt wel een draad!...’

‘Het is de draad, waamee alles gebonden zal zijn,’ gaf God toe; en hij strekte zijn hand uit boven het nieuwe land en zegende het. En direct kwamen de leeuwerikken en de duiven en de herten, maar ook de vosjes en de tijgers en de slangen, en ze vroegen: ‘Wat is dit?’

‘Het land Verte,’ verklaarde het engeltje gewichtig. ‘Een soort spiegelland, waar iedereen alles altijd terugvindt.’

[pagina 172]
[p. 172]

‘Terugvinden? Wat is dat?’ vroeg een haas. Doch zijn wijfje dook op achter een koolstruik, en riep: ‘Ben je daar?!’ en toen begreep iedereen, wat terugvinden was, want de haas dacht aan geen vraag of antwoord meer.

Ja, het was wonderlijk: het land Verte vlocht zich door het ganse Paradijs. Het was er een deel van, het was eigenlijk opeens overal - en geen wezen hoefde nog te zoeken naar wat hij het allerliefste zag. En de schepselen waren nòg gelukkiger.

Maar ach, weet u - wij doorgronden ons geluk niet als we geen verschil kennen. En nu de ogenblikken van eenzaamheid waren weggenomen, zodat het weerzien voortdurend was, raakten alle dieren daaraan gewend. Hun betoverde voetstap werd gewoonte, hun glimlach bleef als zij sliepen, hun blijde stemmen streelden wellicht zelfs God op den duur niet meer. De gelukzaligheid was zo onophoudelijk algemeen, dat niemand het meer besefte.

God dacht daar lang over na. Hij begreep, dat er tegenstelling moest zijn om het loflied klank te geven. Hij maakte toen de nacht, om de schepselen onderscheid te leren. Zij zagen de duisternis en dachten dat ze de ogen al hadden gesloten - maar ze misten mekander niet, want door duisternis en droom vlocht zich het land Verte en allen waren tezamen. Maar ze prezen de zon de volgende ochtend; en God wist dat er verschil moest zijn.

En zonder dat hij het besefte, maakte zich deze wetenschap uit hem los, en zij werd een wezen vol verstand - maar Gods hart was daar niet bij. Het wezen dacht: ‘Duisternis en licht?.... Dan ook dorst naast de koele zee - honger onder de vruchtboom - pijn in de lust - angst in de vreugde - angst, ANGST!...’ en het overwoog dit alles.

Het verstand was echter te hard; het kon de trappen van stijgend inzicht niet meer dulden - dat leek allemaal te mild en te klein. Bliksemsnel steeg het verstand met zijn denken tot in de hoogste top van consequentie; en het ging tot de twee mensen, de man en de vrouw; en noodde hen, van de appel te proeven. Want dan zou alles, wat het verstand juist achtte, er zijn.

Ja, u en ik weten, wat er is gebeurd. De mensen aten van de

[pagina 173]
[p. 173]

appel en zij werden volgegoten van begripsvermogen, dat zij tevoren niet hadden gekend. Doch zij hadden het grote inzicht van de liefde niet - ze raakten verward in hun beschouwen - ze verdoolden erin, en werden bang voor hun eigen Schepper. Ze verloren hun grootheid, ze werden kleine, domme mensjes met verstand; maar zonder de onmerkbare band van liefde voor God, die tot dan toe alles zo doorzichtig en goed had gemaakt - kijk, daar had je dus dat verschil, dat het boze wezen had nodig geacht!

God, die het kwaad onderkende en herkende als van zichzelf geboren, was nog altijd groter. Hij bezat immers naast alle inzichten nog de goedheid en de liefde. Hij wist met oneindige tederheid, dat een wezen, uit hem en door hem heen vervlochten net als het land Verte, het tegenovergestelde had gedaan van Verte: het had verdeeldheid en verlies gebracht zonder hervinden. Reeds beet de vos het konijn, en de leeuw had bloed geproefd van een kalf, terwijl het wilde spelen. Er was iets gebeurd, waardoor allen schrokken van Gods grootheid, en hem niet meer herkenden. En God peinsde: ‘Zij moesten eerst de nacht leren kennen in volle lengte, vóór zij de dag herkenden. Dat moet nu dus weer geschieden. Zij moeten de nacht des levens ondergaan om de dag des Hemels te leren zien.’ Hij ontbond de schepselen van het Paradijs en dreef hen de nacht in van het aardse leven. Hij gaf hun als herinnering het land Verte mee, dat zich om de horizon nestelde. Het bleef ongrijpbaar, want het mocht alleen roepen en lokken tot hervinden.

Kijk naar het land Verte, lieve vrienden, en zie hoe zelfs wegkanten en spoorrails en zeeën elkaar daar ontmoeten. Ach, wat verlangen wij soms naar Verte!... Maar wij kunnen nog niet naderen. Pas als het land Verte zich laat grijpen - als in uw handen railsen en stromen zich laten samenknopen - dan zult u het Paradijs terugzien en de gelukzaligheid herkennen. Maar dat duurt nog even, want onze nacht is nog niet ten einde - wij dromen nog.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken