Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Het onbegrepen inzicht

Bij de Hertenkamp heeft zich een miniatuur drama afgespeeld. Het was alleen merkbaar voor mensen met héél fijn gevoel voor nuance. Wat natuurlijk niet pleit voor dit verhaal, want wil je begrepen worden door de massa, dan moet je een beetje dik kunnen smeren.

Het heeft zich aldus toegedragen:

De Hertenkamp, omzoomd van ijzerdraad en bloeiende struiken, een crysopraas in stekelig goud onder de weelderige streling van lentezonnestralen, huisvest een kolonie herten - zoals dit te doen gebruikelijk is, in een achtenswaardige hertenkamp.

Dat er tussen de groot-ogige woud-adel een lieve, huishoudelijke gans waggelt; dat er zusterlijk naast de slanke, gespikkelde dames vuil-dikke zwarte schapen grazen; dat allerlei vogels er aangenaam vertier plus voedsel vinden - is dit niet een beeld van onze eigen wereld? Alleen de volstrekt evenwichtige vrede tussen herten, schapen, ganzen en vogelen des hemels is een antecedent dat wij onder mensen schaars moeten achten.

 

In deze kamp woont een deftige, oude herten-man. Hij is groot en statig. Zijn gewei draagt hij als een allonge-pruik, en zijn schreden

[pagina 88]
[p. 88]

verraden de hoog-hakkige pretentie van een Zonnekoning.

Wij mensen zien alleen de horens en de dunne poten. Wat weten we van sfeer en waarheid?

Dikwijls staat deze Zonnekoning stil. Hij valt van het ene staatsieportret in het andere, uitkijkend over de verre glooiïng, met zijn ietsje blauwige ogen van héél oud schepsel. Hij is zo honderd procent Heer, dat de mensen rondom het kijken niet kunnen laten. Want heren zijn zeldzaam. Het is een verkwikkend aanzicht.

 

Op een bank terzijde zit een dichter. Niemand zou aan zijn stiel kunnen twijfelen: hij heeft polkahaar, een fluwelen jasje en een flodderdas. Hij draagt sandalen en een vochtige oogopslag - als verschijnsel is hij ietwat verouderd. Maar dat mag: hij is zeker zestig jaar, zo niet ouder. Klaarblijkelijk uit de periode, die haar dichters aldus kenmerkte.

Het publiek vindt hem een gekke vent. Omdat het zelf àndere sandalen draagt, en een fluwelen broek, en een kaal hoofd of Iets Nieuws.

Die dichter is voor de voorbijgangers een soort éénmans-hertenkampje, waar zij ter vergelijking graag naar kijken. Hij zit daar ook eigenlijk veel te dikwijls om iets anders dan een gekke vent te kunnen zijn. Niemand weet zijn naam of faam. Men begrijpt, dat hij een dichter is en vindt hem een gekke vent. Punt, streep.

 

Op een dag loopt er een meneer met een wit honde-dametje langs de Hertenkamp. Dat hondje is middelmatig groot. Het heeft lieve bruine ogen en glad haar, beweeglijke oren en dunne huppelpootjes.

De herten kijken beschaafd, niet keurend, niet giechelig. Het zijn beslist geen Hollandse herten.

Het hondje trippelt, zonder een hert te bemerken. Het heeft andere Belangstellingen.

Maar midden in het zon-overblonken veld heft die oude Zonnekoning het hoofd met het allonge-gewei en blikt dromerig naar het kwieke hondje. Hij blijft kijken. Een visionaire helderheid lijkt het blauw van zijn ogen weg te vagen.

Hij staat overeind. Een siddering huivert over zijn ranke lijf. Hij begint te lopen, zoals een man gaat die achter de verten zijn schone waarheid kent. De hertevoeten lijken de bodem niet te raken. Hij

[pagina 89]
[p. 89]

zweeft gewichtloos nader; zijn hoofd lijkt in bloei te staan. De andere herten wijken, de gans blaast haar burgerlijke verbazing uit, het zwarte schaap galoppeert dwaas terzijde.

En achter het gaas staat de hertenkoning, starend naar het witte hondje. Het ideaal leeft in zijn blik. Doodstil staat hij.

Het hondje huppelt op sierlijke poten langs de rose en witte struiken. En aan zijn kant van het gaas loopt die Zonnekoning mee, hoffelijk en schoon - het is als een menuet, waarin de witte hond een raar huishoudelijke natuurlijkheid onderstreept.

Waar het pad afbuigt, gaat het honde-dametje voort te snuffelen.

 

Nog een paar dagen later wandelt die meneer met het witte hondje wéér langs de Hertenkamp. En nauwelijks heeft de Zonnekoning het hupse dier gezien, of hij verrijst en zeilt in plechtstatige sarabande naderbij.

Ook ditmaal is het gaas tussen hen; en de hond heeft werkelijk nog altijd niet begrepen, oorzaak van vriendelijke gevoelens te zijn. Zij wandelt met haar baas rond, tot waar het pad afbuigt. Net als de vorige maal. Daar staat het oude hert weer stil, en het buigt zijn prachtige hoofd naar de grond. Het is onmiskenbaar een groet.

Het publiek - altijd dat aardige, oppervlakkige publiek rondom de Hertenkamp, glimlacht, voorzover het iets heeft bemerkt.

Op zijn bankje zit de dichter, en kijkt naar hert en hond.

Geen mens zegt een woord over deze dingen.

 

En op een stralende lentemorgen wandelt de meneer met het witte hondje ten derde male langs de herten. Wellicht woont hij daar dichtbij en is dit een gemakkelijke, aardige wandeling voor hem. Hij zal nog menigmaal hier voorbij komen.

De herten liggen te zonnen, het zwarte schaap onderwijst haar lammeren, de gans wandelt gewichtige stapjes over een eigenbedacht pad.

Als het oude hert de witte hond ziet, verheft het zich. Zijn hoofd ligt achterover alsof hij luistert naar een melodie. Zijn lieve obsidiaan-ogen zijn gericht naar het blanke, trippelende figuurtje aan de weg. Heeft hij dan zelfs deze keer nog niet bespeurd, dat het dier daarbuiten geen hertje is? Leeft de illusie sterker in hem? Heeft hij in de maanlichte nacht een droom van zijn moeder geërfd, -

[pagina 90]
[p. 90]

heeft hij eens, lange jaren geleden, een witte hinde liefgehad..., of - God weet zulke dingen alleen - wenkt in zijn hertenhorizon het visioen van Sint Hubertus...?

Het grote, oude hert staat als een standbeeld achter het gaas. Het staart. Dan gaan zijn lippen vanéén, en een roep - een zingende kreet galmt langs de bloesemende struiken.

Herten, schaap, gans, vogels en mensen wenden zich naar hem om. Zelfs het hondje staat, aan de andere zijde van het gaas, onbeweeglijk: kwiek, rank, blinkend wit, met opstaande oren en - ja, als een Hemelse spiegeling heeft het een pikant hertengezichtje.

De Zonnekoning schat de hoogte van het gaas. Hij draaft zwevend terug, het groene veld op, en wendt zich. Zijn aanloop is meesterlijk. Het lijkt mens en dier, of hij zijn gewei als vleugels uitslaat. Het gaas schijnt te duiken onder zijn vliegend lichaam...

Hij staat buiten het rasterwerk. Hij is vrij...

 

Er zijn moeders, die om hun kinderen gillen. Er zijn er ook, die hun zoontjes de schuld geven. ‘Wat dóé je ook altijd - -’

Een klein meisje schreeuwt. De vrouwen vluchten met gemobiliseerd nageslacht. Het witte hondje tenslotte, blaft geestdriftig. En het oude hert staat daar verbijsterd, en hoort voor het eerst dit blaffen. Het nijgt zijn hoofd, en speurt met sidderende neusgaten naar zijn witte waanbeeld. De obsidianen gloed in zijn blik dooft tot blauwig waas.

Dan wendt het zich met onzegbare tragiek af, en bergt zijn ogen tussen de koele jasmijnknoppen...

 

En als alles een beetje is gekalmeerd, zit de meneer van het witte hondje op de bank naast de dichter. Want - ja, die dichter - die huilt. Hij veegt over zijn ogen, hij snuift, hij bet met z'n zakdoek langs zijn kaken... en hij jankt als een kleine jongen.

‘Kom, kom, meneer!’ zegt de hoeder van het witte hondje. ‘Zo had u toch niet hoeven te schrikken! Wat doet zo'n hert nu?...’

‘Dat - dat - dat - is - het - niet...,’ sniksnuift de dichter, hoogrood. ‘Maar dat hert..., dat - dat begrijp ik zo goed...’

En de meneer die niet bang is voor een losgebroken hert, staat dàn maar op. Hij vindt die dichter een gekke vent. Net als iedereen. En dat is alles.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken