Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Het Juniconcert

De man in het donkergrijze pak aarzelde even, voor hij naar zijn plaats in de rij schoof.

‘Wenst u een programma?’ vroeg het meisje naast hem.

Hij bezag haar met een verstrooide blik. ‘Ja, graag,’ zei hij.

‘En een tekstboekje?’ informeerde zij.

‘Nee, dank u, alleen een programma.’

Hij betaalde. En begaf zich, verontschuldigingen mompelend, langs veel knieën en haastig terzijde gehouden tasjes naar zijn plaats.

Een heel goede plaats. Duidelijk zicht op het orkest, een aardig punt in de zaalruimte.

Alice had hier met hem kunnen zitten. Onzin, zo'n rel, omdat Anneke misschien hier zou zijn...

Vrouwen konden zo kinderachtig doen. Want had Alice daar nu voor hem gestaan, met zo'n strakke mond, en die afwijzende ogen!... ‘O, is Anneke er waarschijnlijk ook! Weet je wat, Wim, ga jij maar alleen.’

Geen verbaasd weigeren van hem, geen tactvol praten, had geholpen.

[pagina 92]
[p. 92]

‘Nee, nee, nee! Ik wil dat niet!’

Wat niet?...

De eendracht in het huwelijk; ach, lieve hemel!...

Ja, hij was enige malen genoemd - en zelfs gezien met Anneke...

Goed. Maar Alice moest toch evengoed als hij-zelf weten, dat dit niets had te betekenen?!... Een zakenrelatie!

De man in het grijze pak zuchtte even. Hij bladerde in het programma. Brahms, Schubert, Bartok; na de pauze - hé! n‘a de pauze? - enkele minder bekende werken van Nederlandse componisten. Ach ja, waarom ook altijd vóór de pauze... Zij hadden toch evengoed geleefd en hun inspiratie gehad, als Brahms en Bartok.

 

Zo kijkend zag hij een naam staan, die aan zijn jeugd deed denken: Bella van Einden. Het Juniconcert.

Hij herinnerde zich met half-fantastische helderheid, die toch ergens vaag was begrensd: een lange, slanke vrouw; erg blank, met een iets te volle stem. Zij droeg altijd laag gedécolleteerde japonnen, en haar lokken waren om een fluwelen band gewonden, als in klassieke tijden.

Hij herinnerde zich ook een stille glimlach, die vreselijk irritant had gewerkt op zijn moeder. Ja; want vader - - was vader eigenlijk méér met Bella van Einden bevriend geweest, dan moeder?...

Bella was enige tijd een veelgeziene gast bij hen thuis geweest. Zij speelde piano. Ze had vader en moeder allebei tot zingen gebracht, bij de muziek die zij speelde. En moeder had zo'n lieve, lieve stem..., zo vertellend, en zo innig goed. Er was totaal geen bluf aan die stem geweest; zuiver zingen, met een grondtoon van waarheid en eerlijkheid. Als kind had hij altijd zo graag naar die stem geluisterd.

Maar tante Bella, die grote vrouw in haar gedrapeerde klassiciteit, had vaders stem mooier gevonden. ‘Ja, jouw stem is allerliefst, Jo! Je hebt zo’n goeiïge stem!...’

Nog herinnerde de man zich zijn moeders hoogrood gezicht.

‘Maar Hein!... Jij móét zangles nemen! Ja, heus, je móét!...’

 

Wel, tot zangles was het niet gekomen.

Of het moesten dan de lessen zijn, die tante Bella vader had gegeven. Hij moest daar ijverig voor studeren, alleen in de kamer bij de

[pagina 93]
[p. 93]

piano. En op een dag, vaag-ver achter de horizon der tijden, was er iets geweest van muziek, die tante Bella had geschreven. Voor vader. Zo maar.

Moeder had het altijd zo druk met kleren verstellen en in de soep roeren. Allicht schreef iemand eerder muziek voor vader.

Doch terwijl vader aan het zingen was, had moeder iets gedaan, wat de man zich herinnerde als een soort verraad. Het had hem als kind verschrikkelijk gestoken: moeder was heel zachtjes de kamer binnengegaan, waar vader zong.

Er was eerst alleen maar het argeloze zingen van vader geweest. En daarna gepraat.

Dan moeder, die de kamer uit kwam, iets te onverschillig om dit echt te kunnen menen. En daarbinnen de dreun van een dichtgemept deksel; en de mannenstem: ‘Jij kùnt me ook niets gunnen!...’

 

Het leek de man, daar in die concertzaal, nu achteraf een hele tijd, dat er nare kilte om de bezoeken van tante Bella had gehangen.

Op een dag had zij alle zorgen lachend opzij gezet, en gezegd: ‘Kom, Hein, wij gaan zingen!’ En als kinderen zo onbevangen - en zo duidelijk wetend, wat zij deden, waren Bella van Einden en vader de kamer ingegaan, waar de piano stond...

Zij hadden piano gespeeld en gezongen. Heerlijk zorgeloos, uit volle borst zingen was dat geweest. Echt, wat grote mensen ‘muzikaal’ noemden.

En later was moeder, met een hoofd als een kreeft, drie kopjes thee op een blad meedragend, die kamer binnengegaan.

‘Laat mij nu ook eens zingen,’ had haar zoontje haar horen zeggen.

Hij zelf zat op de grond te spelen, met een akelig gevoel in zijn maagstreek. Want er hing een moreel onweer in de beschaafde lucht, en het kind hield van moeder èn van vader beiden.

Toen had hij zijn moeders stem de liederen horen zingen, die vader en tante Bella eerst hadden uitgegalmd. De woorden kende hij niet. Hij had maar zitten luisteren, hoe moeders stem de muziek zong, en die verzachtte tot een lief, trouw vertellen over iets - iéts... iets - - - Daarna was tante Bella weggegaan.

En vader was doodstil geweest; en 's avonds had hij moeder gekust, waar de kinderen bij waren. Tja.

[pagina 94]
[p. 94]

Was er ooit iets gebeurd, dat n‘a‘ar was?...

En - was dat toen niet iets geweest met een muziek, diejuniconcert heette?...

Dat moest hij toch nog eens aan zijn zuster Cary vragen.

Zo zat daar de man in het grijze pak, en luisterde met een half oor naar Brahms en Schubert en Bartok. Het was verkwikkend en verheffend. Maar het had verheffender kunnen zijn, als Alice bij hem was geweest.

‘Nu zit ze thuis,’ peinsde hij, ‘en draait zich op, en denkt veel te veel. En als ik straks thuis kom, is zij gespannen en onnatuurlijk, of ze doet net of ze slaapt!... en wat heb ik nu eigenlijk gedaan of gezegd?...’

Anneke was zo'n onschuldig kind!

In de pauze zag hij een paar kerels die hij kende. Maar hij zocht hen niet, en dronk in z'n eentje een glas bier.

Beroerd, dat een vrouw zo gek kon reageren op de aanwezigheid van een andere vrouw!... Dat haalde geen man in zijn hoofd. Hij zag zichzelf al wegblijven van een concert, omdat Fred er zou zijn, die bij het bridgen altijd grapjes maakte tegen Alice!

Wat had hij nu aan die muziek?

Na de pauze luisterde hij naar een interessant, erg verouderd werk van Dopper. Het ontroerde hem, bij het sentimentele af. Het was beslist mooi. Maar wat was dit stijlgevoel verouderd!...

 

Daarna kwam, als een gekke vervulling van zijn trammelant thuis, het Juniconcert van Bella van Einden.

En bij de eerste regel, die de bariton-solist zong, ging er een wereld van herinnering wijd, wijd-open. Ja, dit was het lied, dat vader had gezongen!...

De man keek in zijn programma.

‘Toen mij je lach begroette in de stille tuin’, stond daar.

Dat had vader gezongen. Een beetje onvast, in vergelijk met de stralende mannenstem, die het lied nu vertolkte.

De luisteraar kon de woorden niet verstaan. Het moest iets zijn van takken die bloeiden, een grastapijt.

Stommerd, dat hij geen tekstboekje had willen kopen! Hij zou er straks nog eentje halen, bij het einde.

Wonderlijk, hoe overweldigend een melodie de wanden van het

[pagina 95]
[p. 95]

heden uitéén kon schuiven. Dit lied! ‘Toen mij je lach begroette in de stille tuin...’

Moeder had het later ook gezongen, met die allerliefste, zachte stem. En dàt had hem toen, in de aangrenzende kamer, zo gegrepen...

Het volgende lied, dat hij ook herkende - maar niet zo duidelijk - heette ‘Ik denk zo dikwijls aan de woorden, die je sprak’. En het laatste van de Juniconcert-cyclus droeg als aanhef: ‘Ach, waar bleef het ogenblik’. De man zat daar, en luisterde. En bij momenten dacht hij, meer te luisteren naar mensenharten en naar de stem van zijn moeder, dan naar die muziek, in een schouwburgzaal tussen honderden vreemden.

Deze muziek was geschreven voor zijn vader. En toen de zaak hopeloos moest hebben geschenen - aan de vrouw, die 's mans leven deelde..., - toen was die vrouw dapper naar binnen gegaan. En ze had die liederen gezongen. Met haar eigen eerlijke stem: ‘Toen mij je lach begroette in de stille tuin’, ‘Ik denk zo dikwijls aan de woorden die je sprak’, en ‘Ach, waar bleef het ogenblik’.

De herinnering, die h‘a‘ar samenbond met vader, had de liederen betekenis gegeven, zoals geen Bella van Einden kon of wilde.

Daarna was tante Bella uit hun huis weggegaan.

Voor altijd?...

En vader had moeder gekust.

Er was zo'n glanzend geluk in de kamer geweest, die avond.

Ach ja, waar bleef het ogenblik?

 

Later, na afloop van het concert, zocht de man een serveuze. Toen hij er een vond, bleken de tekstboekjes uitverkocht te zijn.

Een beetje mal, vond de man. Wat kon je eraan doen?

En terwijl hij naar de garderobe liep met zijn nummertje, rees nòg een beeld in hem op: vader, die alleen naar een concert was geweest. En moeder, die op hem had gewacht. Hij, het zoontje, was beneden gekomen met kiespijn, juist toen vader thuiskwam.

‘Was het mooi?’ vroeg moeder.

O, het was heel goed geweest, had vader geantwoord.

‘Wat werd er gegeven?’ vroeg moeder.

En dat had vader niet meer precies geweten.

‘Wat gek,’ zei moeder, glimlachend. ‘Wat ben je toch een ver-

[pagina 96]
[p. 96]

strooid ventje! Heb je geen tekstboekje?’ En nee, dat had vader toen niet gehad.

Nu nog wist de man zich te binnen te brengen, hoe hij eensklaps pijn en wantrouwen in moeders ogen had zien komen. ‘Ach, waarom ook,’ had ze lusteloos gezegd. En vader had haar bezworen, dat hij geen tekstboekje meer had kunnen krijgen.

Hoe heviger hij praatte, hoe onjuister het leek.

De man in het grijze pak stond met een halve glimlach stil, zomaar midden op de loper. Vanavond had hij begrepen, dat zo-iets werkelijk kon gebeuren.

Nu ja, - h‘ij zou Alice kunnen vertellen, dat hij had geluisterd naar Brahms, Schubert en - en - - deksels, wie was die derde componist voor de pauze geweest?... Tsjaikowski?... Honegger?... Nee - Smetana. Of niet?...

 

Dan stond hij buiten, in de koele avondlucht. En hij lachte stil voor zich heen. Rechtvaardig was het leven. En soms veel later dook de rechtvaardiging op, die oude twijfels wegnam. Lieve, beste vader! Welke man had ook niet geboeid zullen worden door een componiste, die muziek voor je schreef!... Een vrouw, die geen sokken stopte, maar gedécolleteerde japonnen droeg, en piano speelde met dat adellijke manuaal van zingende leliën. Ja, zo had hij het als kind genoemd, wanneer hij naar die handen keek. Een vrouw, met altijd prachtig golvend haar in een fluwelen band gerold. ‘Toen mij je lach begroette in de stille tuin’.

 

Hij kocht onderweg bij een automaat een kroketje, want daar was Alice dol op. Hij liep haastig, om het warm af te leveren.

Alice zat bij de tafel. ‘Was het mooi?’ vroeg ze.

Hij keek haar aan met een brede glimlach. ‘Het was zo - zo bizonder,’ antwoordde hij, ‘ik had eigenlijk een tekstboekje moeten kopen, en dat was later niet meer te krijgen. Hier, een kroketje.’

Ze liet hem er ook van proeven.

Maar hij stopte haar het laatste stukje in de mond.

‘Wat doe je raar lief,’ zei ze, zo afgemeten als een vrouw maar kan zijn, met een stukje kroket op haar tong.

Hij schoot in een heldere lach.

‘Ik vóél me ook raar lief,’ zei hij. ‘Lieve Alice, ik houd zo veel van

[pagina 97]
[p. 97]

je!... En ik houd zo veel van moeders nagedachtenis... en van vader... en van tante Bella...’

‘Wie is dat nou weer?’ informeerde Alice. Het kroketje was op.

‘Ach, dat was een mal mens,’ antwoordde hij.

‘En je houdt van haar,’ bracht ze hem onder het oog.

Alsof dat niet kon samengaan.

‘Nou, ik houd van jou toch ook!’ zei de man.

En hoewel dit helemaal geen woorden waren, die haar hadden moeten overtuigen of opfleuren, lachte de vrouw toen eveneens.

‘Daar heb ik ook nooit aan getwijfeld,’ zei ze zacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken