Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

Filosofie

De eerste maal, dat Lisetje kennismaakte met de ooievaar - zij het dan ook niet persoonlijk - was, toen haar broertje werd geboren.

Ze had voordien wel veel over de vriendelijke vogel horen spreken, maar er toch geen voorstelling van gehad, dat hij waarlijk kindertjes leverde met evenveel realiteit, als de bakker zijn brood.

Maar op een ochtend, terwijl ze juist bij tante Els logeerde, werd ze plotseling door paps gehaald: ‘Kom eens mee, Lisetje! Vannacht heeft de ooievaar een broertje gebracht!’

Dat was een rijk ogenblik geweest. Niet alleen om het broertje, maar ook om het feit, dat de ooievaar zich aldus manifesteerde.

Aan Sinterklaas had je toch niet eerder waarlijk kunnen geloven, dan toen je op een kille winternacht stilletjes in de schoen ging voelen, en ja - het stro miste, en een pakje voelde.

Toen had Lisetje gerild en kippevel gekregen, en zo ging het nu ook. In het eerste ogenblik had ze alleen maar bleekjes kunnen glimlachen om de bijna wrede onverwachtheid, waarmee het leven zijn zware schatten rondstrooide.

Ze was met paps meegegaan, door de ochtend-prille straten, waar meiden kleden klopten, en een melkwagen voorbij daverde,

[pagina 99]
[p. 99]

naar hun eigen vertrouwd huis.

Maar dat was het eigen huis niet meer. Het was er stil, en het rook er naar dokters. Bovenaan de trap stond een wildvreemde juffrouw in krakend-witte kleren, die door paps ‘Zuster’ werd genoemd. En in de ouderlijke slaapkamer waren de gordijnen wel open, maar toch hing er een schemer, door het grote schutsel, dat om mams' bed stond.

Gelukkig was daar omaatje, klein, bedrijvig oud dametje met haar hartelijke muizegezichtje, zoals Lisetje altijd ergens in het huis omaatje wist. ‘Dag mijn lieve Lisetje!’ zei omaatje. En gaf haar een kus.

En achter het schutsel lag mams zelf; een beetje bleek, met vreemde holle ogen, maar met een glimlach, zo hemels, als Lisetje nog nooit had gezien, en ze zei: ‘Is daar mijn kleine schat?’

Lisetje had toen haar armen om de warme hals geslagen, en gefluisterd: ‘Ben je ziek?...’ Want dat was een teleurstelling, al zouden er twaalf kindjes gebracht zijn door de ooievaar!

‘Ja,’ zei omaatje, ‘mams is vannacht vreselijk geschrokken, Lisetje! Dat kun je je toch wel voorstellen, niet? Als er zo'n grote vogel aan het raam klopt!’ en omaatje rilde nog bij de herinnering, alsof ze erbij was geweest.

‘Hoe groot was 'ie?’ wilde Lisetje weten, met wijde sensatieogen.

‘Wel zo groot als deze stoel,’ vertelde omaatje.

Nou, dat was groter dan Lisetje zelf!

En mams knikte en glimlachte maar. Lisetje dacht, dat ze óók wel naar bed had gemoeten, als ze zo'n grote vogel opeens zou hebben gezien...

Toen mocht ze het kindje ook zien: het viel haar niet mee. Het was een dor klein kindje, met rimpels in een rood gezichtje, en het kon niet praten - alleen maar een beetje steunen!

‘Is het geen schat?’ vroeg omaatje. En Lisetje knikte maar van ‘ja’, hoewel ze haar eigen pop beslist mooier vond. Alleen een klein handje ontroerde haar zo diep en warm, dat ze de adem even inhield.

Maar ze kon eigenlijk maar heel weinig zeggen, want ze moest verschrikkelijk veel denken, over die ooievaar, die dan eindelijk eens van zich had laten horen, en die dus écht bestond: een vogel zo

[pagina 100]
[p. 100]

groot als een stoel, die kinderen droeg.

‘Had 'ie 't in een doos?’ informeerde ze praktisch.

‘Nee, in doeken,’ legde omaatje uit.

‘In een kribbe,’ begreep Lisetje knikkend, want ze had kort geleden op school voor het eerst het Kerstverhaal gehoord.

Toen trok mams haar naar zich toe, vast in haar armen en zei: ‘Denk jij nou eens over een naam!’

Was dat geen weelde?!

Lisetje kon die ochtend haar gedachten niet bij de sommen en taaloefeningen houden, nu er thuis een echt klein mensje op een naam lag te wachten. En ze vond aldoor mooiere namen, en niet één beviel haar zo goed, dat ze hem wilde onthouden. Want een naam was zo belangrijk! Het kindje zou er altijd mee worden geroepen!

's Middags bleek grote oma te zijn gekomen. Ze praatte aan één stuk met omaatje: ‘Bella dit en Bella dat’, en die antwoordde: ‘Het was toch buiten verwachting snel, Lize!’ En dan spraken ze samen weer in een andere taal. Lisetje begreep wel, dat mams niet de enige was, die van de ooievaar geschrokken bleek te zijn. En ze had nog altijd geen naam voor het kind!

Die hele middag en avond peinsde ze erover, en eindelijk had ze het gevonden: Rudolf. Dat klonk zo flink, en je kon het afkorten tot ‘Ruutje’, en dat klonk dan net als de roep van een vogel.

Ja, ‘Ruutje’ was een heerlijke naam: eigenlijk vònd Lisetje het kleine gezichtje achter de wieg-gordijntjes een Ruutje. Ze vertelde dit allemaal aan mams, en die lachte weer zo stralend als de lentehemel, en zij fluisterde Lisetje in het oor, dat ze 't ook vond. En zo kwam het broertje Rudolf te heten.

Maar al was het nou heerlijk, dat ze met omaatje, en later met mams, het kleine broertje mocht baden, en dat ze hem zag lachen, dan was het geluk toch niet onverdeeld. Want wat kon hij verschrikkelijk schreeuwen! Had enig kind ooit zó gegild, zonder reden?...

En de eerste dagen mocht Lisetje niet op de piano spelen, terwijl ze nu juist van juf zo'n aardig liedje mocht instuderen. Want Lisetje was muzikaal, en speelde op dit haar zevende jaar al met twee handen piano.

Ze zat nu maar verstolen op het papier te kijken hoe ze zou spe-

[pagina 101]
[p. 101]

len, als het weer mocht: die kleine snelle nootjes, en die grote, langzame. En dan zou ze voor het eerst de pedaal mogen gebruiken. Daar had ze nog het meest zin in. Juf had haar gewezen: ‘Zie je die kleine tekentjes, Lisetje, net als open eendebekjes?’ Ja, had Lisetje geknikt. ‘Dat betekent, dat je daar een beetje harder moet spelen. Daar gaat het geluid open, zie je wel? - en hier, kijk, daar gaat het weer dicht.’

Dat leek haar zo heerlijk, juist nu het niet kon. Het was nog wel een wiegeliedje. Alsof juf had gew‘eten, dat de ooievaar aan het raam zou kloppen met een kind in een kribbe. Nou ja, er was natuurlijk ook wel over gepraat; mams scheen het zo'n beetje te verwachten.

Op een dag echter kwam ook dit geluk: ze mocht het nieuwe wiegeliedje instuderen, en nog een paar dagen later mocht ze het voor het kindje spelen! Mams en omaatje waren erbij, en natuurlijk Ruutje.

Lisetje zat met een gestrekte rug voor de piano en speelde het melodietje. Ze vergat van pure ontroering op enkele punten de pedaal los te laten, zodat de eendebekjes wat laat sloten, en alle toetsen meezongen, net als in een orgel; maar het klonk toch zo fijn! En het kindje steunde een beetje. Mams en omaatje zeiden, dat het mooi was, en wat een echt slaapliedje! Maar het kindje zei niets, net als anders, en het keek naar alles boven hem met dezelfde blauwe nieuwsgierigheid.

En toen voelde Lisetje voor het eerst, dat het broertje toch nog dichter bij de ooievaar was, dan bij hen. En ze zei dit ook tegen omaatje.

‘Ja,’ zei omaatje, ‘dat is ook zo, Lisetje. Het kindje is nog zo nieuw, hè?’

Lisetje was dagenlang stil, en moest diep peinzen over dit vreemde feit, dat een kindje nog nieuw was: dat het ergens vandaan kwam, waar niemand het had gezien. Dat het was gegroeid, en door de ooievaar - - misschien wel geplukt?...

Ze vroeg het aan mams.

‘Ja,’ zei mams, en ze keek, of ze dit een heel nieuwe gedachte vond, waarop ze zelf nog nooit eerder was gekomen, ‘de ooievaar heeft het vast geplukt. Kleine kindertjes groeien aan hun naveltje, en toen het broertje hier pas kwam, zat daar immers nog zo'n stukje

[pagina 102]
[p. 102]

steel aan?’

God, ja, Lisetje moest ervan zuchten. Het was net als met de morellen in Oma Lize's tuin. En ze legde een eerbiedige hand op haar eigen naveltje.

Het was zo'n gelukkige tijd!

Maar het lijkt wel, alsof gelukkige tijden nooit lang mogen duren.

Op een dag werd omaatje ziek.

Ze was eerst niet erg lekker, en lag maar wat in bed. En na school kwam Lisetje binnen hollen, en zat naast haar, en streelde omaatje's tengere hand.

Maar het duurde dagen, en omaatje werd bleek en smal in het gezicht. Ze lachte zo vermoeid, en Lisetje mocht weer niet pianospelen.

Het kindje was toen al drie maanden oud, zodat mams het meer alleen kon laten, om bij omaatje te zijn. Want omaatje werd zwak. Ze begon zo zacht te praten, en opeens leek alles ijl aan haar: het zilvergrijze haar, de rimpelige huid, de ogen... Ze had nu ook geen tanden in haar mond, en dat vond Lisetje altijd een beetje griezelig.

Op een nacht droomde Lisetje, dat omaatje eigenlijk Ruutje was, en ze werd verbaasd wakker.

Daar lag ze nu, in haar donkere kamertje te denken, en het was zo stil in huis! En ze overlegde, dat het helemaal niet gek was, om zoiets te dromen, want omaatje en Ruutje leken erg op elkaar: ze hadden allebei zulk dun haar, en zo'n tere kleur, en geen tanden, en omaatje scheen ook wel kleiner te worden - -

Zo kwam Lisetje tot de overtuiging, dat een mens in zijn ouderdom wordt als in zijn jeugd; dat alles, wat hij in de loop der jaren krijgt, ook weer van hem wordt weggenomen.

Was het zo? Zou het werkelijk zo zijn?...

Ze hoopte maar vurig, dat omaatje niet zo zou huilen, als Ruutje had gedaan. Ze had al bij voorbaat medelijden, en nam zich voor, morgenochtend nòg liever voor omaatje te zijn.

Dat was heel goed van haar. Want omaatje kon weinig anders dan liefde meer verdragen. Ze was zo teer en doorschijnend, en haar stem scheen telkens weg te willen vliegen. Ach, zo zwak was omaatje!

Paps en mams praatten fluisterend, en mams huilde. Het huis

[pagina 103]
[p. 103]

rook weer naar dokters, en als Lisetje thuis kwam, was het stil en hol.

De volgende dag werd ze te logeren gestuurd bij tante Els. Het was daar erg prettig, en tante Els had zulk lekker eten! Maar Lisetje moest aldoor aan omaatje denken; aan tafel vroeg ze: ‘Denkt u, dat omaatje doodgaat?’

‘Welnee, kindje,’ zei tante Els, maar ze werd vreselijk rood, en scheen geschrokken te zijn.

Was doodgaan dan toch erger, dan alleen maar weer een klein kindje worden, en weggaan?...

Maar dat durfde Lisetje niet te vragen. Ze voelde alleen heel sterk, dat grote mensen schrokken van doodgaan. Het was dus iets verschrikkelijks.

Ze kon er 's avonds bijna niet van slapen, en kreeg een nachtlichtje.

In de schemer, alleen, vroeg ze Onze Lieve Heer, om asjeblieft omaatje toch niet dood te laten gaan.

Het hielp niet. De volgende morgen hoorde ze al vroeg paps’ stem beneden in de kamer bij tante Els.

Toen wist Lisetje, dat omaatje was weggegaan, en ze stond op, en holde in haar pon naar beneden.

Paps zag bleek, en hij hing vermoeid in elkaar op zijn stoel. Toen zijn dochter bij hem kwam, probeerde hij te glimlachen, maar dat lukte slecht.

‘Is omaatje dood?’ vroeg Lisetje zacht.

‘Ja,’ zei paps. ‘Omaatje is dood, Lisetje.’

Hij stond zo onverwachts op, dat ze geen tijd meer kreeg, iets te vragen.

Zwijgend at ze haar boterhammen, en ze ging stil naar school.

Alles was vreemd en koel, leek het haar: de zonneschijn, de straat, de lachende mensen, die boodschappen deden. Ze overdacht, of ze nu nooit meer piano zou mogen spelen. Of zou ze een doodgaans-liedje kunnen instuderen, voor omaatje?

Bij de school stoeiden de kinderen joelend en schreeuwend door elkaar. Maar ze wisten ook niet, wat Lisetje wist, van kleine kindjes en oude mensen. En ze hadden niet net een omaatje verloren.

Eigenlijk was Lisetje niet treurig; het was alleen zo vréémd: net of ze droomde. En dat scheen de juffrouw in de klas ook te vinden.

[pagina 104]
[p. 104]

Ze had al een paar maal naar het kleine meisje gekeken, als om te onderzoeken, wat eraan scheelde: ze was deze stilte niet gewend.

Toen ze de rekenboekjes uitdeelde, vroeg ze: ‘Lisetje, kind, hoe is het met je oma?’

Daar kleurde Lisetje even van. De juffrouw was ook maar een groot mens, en je kon haar dus niet ronduit zeggen, dat omaatje was doodgegaan...

‘Omaatje,’ zei Lisetje wijsgerig, en ze glimlachte héél rustig en wijs: ‘die is naar de ooievaar gegaan.’

En daar schrok Juf niet van.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken