Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Endymion

Toen Selene, de Maan-geleidster, in de eeuwige tuin van Olympos werd binnengevoerd, viel er een wonderlijke stilte over de Goden.

Er waren wel schoner godinnen aanschouwd; was daar niet Hera, de opperste, en Aphrodite, de gebiedster van liefde en schoonheid? - Maar niemand had ooit vriendelijker gelaat gezien, of ranker lichaam.

Selene bezag de Hemelingen met wijze kinderlijkheid; haar ogen waren vijvers van grondeloze genegenheid. Zij was zo roerend en jong als een herteveulen, en even onbezorgd. Er was geen uitbundigheid of verlokking aan haar, geen opwinding, geen behaagzucht. Zij straalde dat onbevangen evenwicht uit, waarnaar Goden en stervelingen snakken, het kristalreine van de zuivere vriendelijkheid, wat zelfs op Olympos nog achter verre horizonten lag.

De lichtschijn van haar hart overspeelde het opperste verblijf, daar stonden goden en godinnen, en bedronken zich aan het nimmer-bereikte, en zij zwegen. Het scheen een band te weven, waarin zich allen w‘e‘ervonden, één met de zilverblanke ziel van de Maan-geleidster.

Tot tussen de bloesem-kant‘elen van de zaal een godenstem

[pagina 132]
[p. 132]

klonk: ‘Haar wil ik tot vrouw!’

Was hij maar alleen geweest, in zijn wens...

Maar hij was slechts de eerste; en nog was zijn stem niet verklonken, of er rees een tumult van bronzen godenstemmen, roepende, elkander betwistende, vleiende naar de ranke, blanke eenvoud van Selene.

- En eensklaps was zij, tussen dit gedrang van hemelsverliefden, weer alleen, in haar onaantastbare zuiverheid. Het was de onbereikbaarheid van het idool.

Hebben de Goden het niet begrepen, in hun zalige levensdrift? Was de wereld nog te jong om te kunnen doorzien, dat de waarheid zèlfs aan de omwolkte diamant-twinkeling van Olympos onthecht moest zijn?

Zeus, op zijn troon-van-licht, bezag deze zijn dochter met een glimlach. Hij zei als een wijze vader: ‘Kies zelf, vrouwe!’

En het zwijgen viel terug op de wondertuin.

Toen sprak Selene: ‘Ik wens het huwelijk niet. Voor mij is de goede plicht, die vele aangezichten heeft. Geef me mijn maan-wagen; geef me de nacht met miljarden sterren; geef me het groene land daar beneden en geef me de snelle jacht, waarin dood en leven samenhoren als pijl en boog... Ik wens de wilde stroom niet, ik zoek het stille meer. Voor mij is niet de vreemde gloed van uw onaardse levens - ik zou geen god gelukkig kunnen maken met mijn zwijgende liefde. Want mijn hart is geen kluis, verborgen in breekbare bloemen; het is een tempel van kristallen nevel, waar dier en mens en god gelijken zijn.’

Hiermee bezwoer Selene de machtigen in de betoverde Olympos. Zij moesten haar liefhebben, en zich tegelijkertijd afwenden van haar verkoren eenzaamheid.

Zo besteeg zij haar statie-wagen, waarvan de wielen grote blondgouden schijven waren; en zij voerde de volle maan langs de hemel, van oost naar west, tot in de ochtend de rossige zon in pasontstoken glans haar tocht verbleekte.

De nacht kreeg Selene's stille beeld. Zij hield van de nacht; en dikwijls, als de godin hoog door de sferen reed, boog zij zich over de rand van haar wagen, en keek uit over het sluimerend land, dat in schaduwen lag te dromen. De koelte van haar kleed streek over gesloten bloemen, wier geuren òpwolkten als een bedwelmende wie-

[pagina 133]
[p. 133]

rook naar de zwarte, hoge hemelkoepel. Selene reed alleen door de nacht. Van de hoogste top overzag zij de grenzen van de wereld: de zeeën, de woestijnen, de bergen. En ver weg schitterde de Olympos, nog steeds wenkend naar haar. Zij rustte op de berg Latmos, en voelde zich gelukkig in haar eenzaamheid.

En toch. -

Toch was de wereld nog te jeugdig, om dit evenwicht te mogen bevatten. Ergens loerde de beproeving, welke Selene op goddelijke wijze zou moeten weerstaan of oplossen...

Zo is het op een nacht gebeurd, in de geluidloze wijdte boven een pril, groen Griekenland. De maan gleed groot en licht boven de aarde voorbij, toen Selene uitzag over de velden. En het noodlot hechtte haar oog aan de gestalte van een slapende herder.

Terwijl ze hem aanschouwde, was het of er een rilling langs de hemel trok, de bomen ritselden en de bloesems bogen. Want daar beneden, tussen het slapend vee, sluimerde een heel jonge man. Hij droomde zó licht, dat een glimlach over zijn trekken lag; of Zeus het bewustzijn als een glans over de dood had gelegd.

Selene keek naar het krullend haar, zij zag de zware wenkbrauwen, de wimper-schaduwen en zijn schuldeloze mond. Ze beschouwde zijn sterke schouders en de slanke tors, de speelsheid van zijn ledematen, de bloesem van handen en voeten. En een pijn, zij wist niet vanwaar in haar ongekwetste hart, steeg op om de vergankelijkheid. Een smart, die haar bijna de adem benam.

Ze peinsde: ‘Hoeveel nachten zal ik hier mijn wagen langs de hemel rijden, voordat hij verdord en ontluisterd sterft tot stof?’

Selene, de godin wendde haar wagen naar de aarde. Zij sprong eruit, en boog zich over de slapende herder. -

Terwijl hij ontwaakte, overglom hem een stralend licht. Hij meende, gekust te zijn. Er geurden diepe aromen van onbekende bloemen rondom. Hij richtte zich op - het was hem, of een glanzende wagen, met reuzen-wielen van licht, langs hem heen het veld òpzwenkte, en steeg, steeg... Endymion wreef zich de ogen uit; hij zag slechts de volle maan, zwaar en geheimzinnig boven zich aan de hemelkom..., en het vee sliep nog. Maar zo zoet was het visioen geweest, dat hij zich zuchtend neerlegde en zijn ogen sloot, om het terug te roepen.

Het kwam die nacht niet weer.

[pagina 134]
[p. 134]

Selene blikte terug naar de herder, terwijl haar voertuig verder naar de west reed, waar zij ter ruste zou gaan.

Er was geen rust. Haar hart, die vredige tempel van kristallen nevel, waar dier en mens en god gelijk waren geweest, had één beeld op zijn altaar gekregen, even eenzaam als Selene zelve. En haar ganse stilte was losgeslagen, treurnis en blijdschap omwoeien haar met ongekende vlagen. Het was alleen dat wringend verlangen naar een glimlach, even zuiver en zoet als haar eigen hart was geweest. Het was de angst om een anders dood, de vrees voor verlies van het ongerepte, wat zij als een moeder en als een bruid liefhad, en niet wist te redden.

En aan het eind van de dag wachtte haar de tocht weer, hoog over een slapende wereld, begrensd door bergen en zeeën. Maar Selene reisde slechts naar een liefkozing toe; - en liet deze achter zich. Zij had zich nooit eerder eenzaam gevoeld, dan toen op haar altaar dat beeld van een sluimerende jonge herder lag.

Zo ging het nacht en nacht. De kus was voor haar einde en begin geworden van scheidende en komende dagen. Zij kende geen andere grens meer. En als zij zich over de slapende herder boog, voelde zij, dat Endymion zelfs in zijn droom op haar wachtte. Ja, in het visioen van de droom zagen zij elkaar en spraken samen als twee gelijken.

En intussen wrong de angst in Selene, zij bezag de geliefde bij het schijnsel van de maan-wielen: of de ouderdom niet reeds zijn glimlach had verscherpt...?

Op een nacht bleef ze bij hem staan en bezag hem peinzend. Hij was een mens, en kon niet onsterfelijk worden. Hij moest verloren zijn. -

Toen, denkende aan verdriet en zware arbeid en gebrek, nam Selene de geliefde in haar armen, en zij deed een zware, eeuwige slaap over zijn wezen zinken. Zacht droeg ze hem in haar wagen, en voerde hem mee. Zij bracht hem, hoog over de duistere wereld heen, naar een grot in de berg Latmos, welke niet door menselijke ogen was ontwijd.

Daar bleef Endymion, terwijl Selene naar de morgenstond reisde. En elke nacht, als zij over de Latmos reed, steeg zij af om haar geliefde te zien en hem te kussen. Men zegt, dat de verrukking van het visioen zijn glimlach voedde, tot op heden.

[pagina 135]
[p. 135]

Dat herstelde haar rust. Want voor die grote, stille liefde van een Maan-godin is de droom genoeg om geluk te brengen. Wat weten wij, sterfelijken, méér van de aanbidding der ongereptheid, dan het maanlicht ons kan zeggen?...

Er wacht in de harp der minne nog menige onverklonken melodie, voordat de mens of de Olympiaan mag begrijpen, wat er kan bloeien in de diepste liefde, welke verstild is tot een eeuwig accoord van zwijgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken