Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

De wachtende vrouw

In de landerijen van Kanton woonden lang geleden een man en een vrouw, die sedert jaren in grote liefde waren verbonden. Zij hadden geen kinderen; maar zelfs de zorg om de vraag, wie hem een zoon wilde zijn, viel van dag tot dag weg voor de man, door de grote toegenegenheid van zijn beminde.

Hij beschilderde porselein. En met de roze pioenen en het schone groen-en-goud legde hij alle lieve dromen en tedere herinneringen als een waas over de kommen en schalen - hij was een gezegend, blijmoedig man, en wist dit zelve.

Achter de hut hurkte de vrouw naast haar komforen, en roosterde eendelevers met paddestoelen, of smoorde kalebas - want zij wist met alle vriendelijkheid van haar wezen, hoe dicht het hart van haar man tegen zijn maag klopte. Ja, in haar geurige vissoep glom dezelfde droom en dezelfde heugenis als in het vrolijke porselein. -

Hun dagen waren als bloemen aan één tak: elke een heerlijkheid zelf, en tezamen een gods-geschenk van de lente. Maar hoe weinigen beseffen, als zij de zoete geur der bloemen snuiven, hoe los de blaadjes reeds op de wind staan: is niet elk volmaakt geluk klaar om te verdwarrelen?

[pagina 142]
[p. 142]

Kommen en schalen en warme lekkernij! - Scherven en kille resten - en de droom ademt krachteloos na in klanken en ijle geur. Het penseel houdt de herinnering niet gebonden, zo min als de potlepel.

De man en de vrouw echter, wisten dit niet. Zij waren gelukkig, en wilden dit besef niet voorbijgaan. Dat was hun wijs recht.

Eens stond de man achter zijn vrouw, en hij rook de prikkelende geuren van gebakken maïs, terwijl hij zei: ‘Morgen ga ik met mijn porselein naar Kwangsi. Daar zal men mij betalen.’

De vrouw hief haar ogen op van het houtskoolvuur, en in haar blik was niet de glans van haar glimlach, toen ze antwoordde: ‘Kwangsi is ver en gevaarlijk.’

De man duwde plagend zijn been tegen haar rug, en betoogde: ‘Men betaalt er met goud, inplaats van met koper.’

De vrouw leunde even tegen hem aan, voordat zij aandachtig voortging, in de pan te roeren. Ze wierp tegen: ‘De landen zijn woest, buiten Kanton... En zó ver van hier ligt Kwangsi... De zoon, die vandaag wordt geboren in een gezin, kan spreken, als zijn vader terugkomt van deze reis...’ Maar de gedachte aan een zoon verbitterde de man. ‘Ik ga morgen naar Kwangsi,’ herhaalde hij. En zijn wil was die van een heerser.

De volgende morgen stonden zij vroeg op. De vrouw gaf haar man gestoomde rijst mee, en vleesballetjes en gedroogde vis. Haar tranen dropten over het porselein, dat zij met stille handen inbundelde; en tussen de man en zijn geliefde was de band van genegenheid sterker dan ooit tevoren.

‘Als ik terug kom, breng ik zijde mee,’ beloofde de man. ‘En een gouden speld. Ik ga toch voor jou, mijn bloesem... Ik zal daar veel zien, en je er later elke avond van kunnen verhalen. Wellicht koop ik een snareninstrument, dat je zult bespelen... Ik zal veel verdienen, en altijd aan je denken. Over drie jaren kom ik terug, liefkozing der Goden! Wacht op mij, zoals ik op jou zal wachten. Denk aan mij, gelijk ik aan jou denk! Wees één met mij, langs de brug der hemelse gedachte, zoals ik mijnerzijds dag en nacht mijn handen naar je gestrekt zal houden! Vaar wel!’

En daarna liep hij het pad af, en keek nog menigmaal om, want zij konden elkander nog lange tijd zien.

Toen was de vrouw alleen; en zij kookte niet meer, en bond haar haren zonder bloemen op. Want zij was in gedachten altijd bij haar

[pagina 143]
[p. 143]

man, en zat urenlang peinzend over het verlaten pad te staren, alsof zij de beminde zag stijgen en klauteren, en sluimeren in een koel bos, of zwijgzaam langs de weg rusten.

De man echter verloor snel zijn treurnis om het afscheid. De wereld lag open voor hem in woeste grootsheid, met felle kleuren en vormen. Hij zag andere mensen, die hem veel vroegen. De zon ging op en de zon ging onder, altijd boven een andere kim. De landen leken eindeloos aanéén geregen onder zijn voet. En achter hem wisselde ook met iedere schrede zijn horizon; en de geliefde was niet meer zo blank, als bij het afscheid. Haar ogen waren minder donker, haar mond was een rustplaats in het verleden. Haar tranen waren gedroogd, op het porselein dat hij meedroeg. De toewijding, waarmee hij aan haar dacht, borg in zich de kiem van ongeduld. Hij zou gouden armbanden kopen en haar blij maken. Doch hij was immers pas op de heen-weg? Hij zou haar nimmer vergeten; maar zij mocht zijn pad niet bezwaren!

Soms zag hij andere vrouwen, en dan stond ze weer levendig voor zijn ogen. Haar schromende stappen langs het wegje naast de hut. De kleine hand, die in een pan roerde... Ja, het verlangen stond wel in hem op. Maar ach, daar was alweer een andere einder, en bergen lokten, en velden vol bloemen, en steden vol gelach en avontuur... En in Kwangsi zou hij zijn waren verkopen, en goud ontvangen. De ene droom zou de andere baren: geschenken; de terugweg, het weerzien...

Had zijn geliefde zulke blanke vingers, als die vrouw daar? - en waren haar tanden zo wit als van déze vrouw?... Liep zij ook zo rechtop als gindse?... - hoe had haar lach geklonken?... -

Toen stond hij op een avond binnen een poort, in Kwangsi. En in het huis, waar hij klopte, wachtte een tovenares. Zij had handen als bloesembladeren, haar lichaam was rank, en haar ogen vonkten zo zwart, dat de man ervan duizelde. Haar glimlach was geluidloos en verblindend.

‘Welkom, man uit Kanton,’ zei ze. En haar stem klonk zo onmenselijk schoon, dat de man er elke andere stem voor moest vergeten.

Ze kocht zijn porselein voor een kus en een omhelzing; en in de duistere nacht betaalde zij hem.

De man viel geheel in haar macht. Hij kon van niemand anders

[pagina 144]
[p. 144]

meer dromen, dan van deze schone. Hij had haar zo grenzeloos lief, dat hij niet kon eten en niet slapen. Rusteloos werd hij, bezeten van een onstilbaar visioen, dat beet in zijn hart en hem verbleekte. Hij verloor zijn kracht. Zijn geest werd vreemd als het zingen van rivierwater in de herfst. En in de schemering van een stille ochtend nam de tovenares hem mee naar een grot bij de rivier. Dat was haar machtswoning. Hij strompelde er ziek naar binnen, en stierf. De vrouw veranderde hem in steen, en zette hem als een wachter aan de ingang. Daar staat hij al veel eeuwen; men noemt de grot het Gewelf van de Weerhouden Man.

En in Kanton wachtte zijn geliefde. De drie jaren vergingen moeizaam, een eentonige rij van zuchten. Van ochtend tot avond zag zij langs het pad, maar aanschouwde nimmer de man.

Zij had hem niet verwacht met goud en zijde en speeltuig en verhalen. Hij zou haar even lief zijn geweest met verbitterde ervaring. Maar ze had hem verwacht. En daarom bleef zij daar, nogmaals drie jaren. Dat was een lange, lange eenzaamheid.

Toen, op een dag in het voorjaar, pakte zij haar bundeltje, en liep langzaam het pad af, in de richting, die zij haar man had zien gaan. En elke einder, die hij had aanschouwd, was ook voor haar ogen. Maar de twijfel overviel haar: als de man eens langs andere wegen terugkeerde, en het huis verlaten vond?...

Zij stond stil in de Sjao-sing-pas. De avond zonk, en de nacht.

De ochtend kwam, en de middag. Zonnehitte brandde over haar lichaam. Zo stond zij daar, met droevig gebogen hoofd. De man kwam niet, en zij wachtte; tot haar verlangen het leven van haar lichaam mee-trok, en de vleugels uitsloeg. Ook zij versteende. En nog staat zij daar, die wachtende vrouw.

Maar de mensen, die langs haar stille gestalte gaan, weten allen, dat op een wonderlijke dag de Onsterfelijken het leven zullen hergeven aan de man en de vrouw; en dat ze weer samen zullen zijn, als tóén... Ja, hun bloesem zal een nieuwe lente ervaren, en hun porselein zal tot onbreekbaarheid zijn geheeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken