Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

Sint Geerten's liefde

Uit de nevel van vroege Middeleeuwen komt, als halfverklonken klokgebeier, de legende tot ons, over de ridder, die van de Duivel werd gered door zijn liefde.

Hij was nog jong: een overmoedig schildknaap, toen hij eens, bij het rijden door de naaste dreven, een meisje aanschouwde, dat hem ontroerde. Misschien meende hij, haar te hebben vergeten. Doch haar beeld bleef aarzelend hangen, dicht achter de belokenheid van zijn wimpers. En als hij 's morgens ontwaakte, wist hij zelf niet, waarom hij glimlachte.

De dag, dat hij tot ridder was geslagen, zag hij haar terug; zij stond naast een pilaar tijdens de kerkdienst, en half achter haar sluier lachte zij naar hem. Haar lach was een geheimenis: zo blank en teder.

De jonge ridder vroeg later naar haar. Maar niemand scheen haar te kennen - Wat deerde het? Zij stond voor zijn ziel, en hij sprak haar naamloos aan.

Toen, in een vroege morgen, zag hij haar op een telganger voorbij rijden, naast een geestelijke en twee ridders te paard.

‘Wie is zij?’ vroeg hij weer.

[pagina 146]
[p. 146]

En de vrouwe, die achter hem in het venster mede had gekeken, antwoordde: ‘Zij heet Geerten. De dochter van een groot heer. Vandaag wordt zij de bruid des Allerhoogsten.’

De jonge ridder stond doodstil, en alle klank leek uit de dag te zijn gevloden. Hij kon zijn paard niet snel genoeg meer zadelen, om het meisje onbesuisd in te halen. Hij kon haar aan de Hemel niet betwisten. Zij was verloren voor zijn liefde. En hij wist, ontwijfelbaar, haar nimmer te kunnen vergeten.

Hij reed later door de velden, zo eenzaam als een man kan zijn, die geen ouders meer heeft, en geen geliefde in de toekomst. En hij sprak haar aan: ‘Geerten...,’ zoals men soms met gestorvenen wil spreken.

‘Als ik eerder naast u was geweest, en u mijn liefde had verraden..., hoe zou ons leven dan gelopen zijn, Geerten?... Is uw oor voor altijd doof, achter de bezwegen muur van het gebed?...’ Hij zuchtte diep, en de klank van de merel-slag was het enig antwoord.

Hij dacht altijd aan haar, juist nu zij onbereikbaar was.

En op een dag zond hij een dienaar naar het klooster, met kostelijke gouden gaven. Want het leven had hem erfgenaam van alle schatten uit zeven geslachten gemaakt. Hij wilde het huis, waarin Geerten leefde, verrijken met zijn bezit.

Hij reed ter jacht, en de buit was voor het klooster. Hij ontving de tienden van zijn horigen; vee en koren werden naar het stille huis gevoerd, waar zij verbleef.

‘Weet je, wie dit zendt, Geerten?’ vroeg hij 's avonds zacht aan de schaduw naast zijn rustbed. ‘En kun je, achter alle heilige overpeinzingen, raden, waarom?... - Er is geen schoner mysterie, dan mijn liefde voor jou. Er zal geen inniger warmte kunnen bestaan, waar of wanneer ook, dan het verlangen in al mijn gedachten. Mijn leven is één ongemeten jaar van lente-herfst, waarin ik te bloeien sta zonder vrucht te dragen. Zomer en winter, vreugde en verkilling zijn eruit gebroken, omdat ik niet zal leven als andere mannen.’

En in de hoge ruimte van het eenzaam vertrek meende hij, van héél ver, haar lieve stem te horen antwoorden: tedere heiligheden, waarmee hij haar beeld sedert de eerste aanblik had omlijst.

Zo leefde de ridder door zijn tijd; hij schonk al zijn bezit aan het klooster, en vergat het aantal tienden, dat de jaren had kunnen aantonen.

[pagina 147]
[p. 147]

Eens was zijn rijkdom uitgeput. Hij stond naast de geopende koffer, en blikte neer over de bodem. En opziende bemerkte hij, hoe vaal de meubels waren, het hout, en de muren van zijn slot. Niets was immers ververst of verschoond, sinds de lange tijd van zijn eenzaam gesprek, en hij was arm.

Nu reed hij uit te paard, strijdend tot in verre landen; en zijn bezit zou hoger opgetast hebben gelegen dan ooit tevoren - als niet een doorlopende trage stroom van onderworpenen al deze buit naar het klooster had gedragen, waar eens een jong meisje uit zijn jeugdige dromen binnen was geschreden.

Dan kwam de dag, dat de ridder zich vermoeid voelde. Zijn arm was stram en zijn rug verloor de fierheid.

‘Als je niet meer van mij hoort, zul je dan denken, dat ik ben gestorven, Geerten?...’ fluisterde hij, in de schemer van zijn tent.

Naast hem zei een vriendelijke stem: ‘Ja, heer, dat zal zij denken.’

En de ogen, die hem van daar aanzagen, waren zo lichtend groen, dat de ridder de horens daarboven niet kon onderscheiden. -

‘Mat u niet verder af, heer!’ zei hem de Duivel. ‘Ik zal u zeven jaren lang ongekende schatten toewijzen, om haar herinnering aan u levend te houden.’

‘Ga van mij weg,’ weerde de ridder af.

‘Maar wat vangt ge zonder mij aan, zelfs op dit ogenblik, dat de ouderdom u omsluit met zijn verstarde rusting?’ vroeg de Duivel.

‘Ik ben niet oud,’ beet de ridder hem toe.

‘Nee, dat zeggen zij allen,’ troostte de zwarte engel, ‘tot zij zwijgen.’

De nacht daalde, en in het tent-duister blonken de helse ogen.

‘Zeven jaren vol goud en edelstenen - vol zijden stoffen en reukwerken en kostbare wijnen en warme pasteien...’

Er ontbrandde een kaars, ergens, waar geen kandelaar had gestaan; die verlichtte de bezegeling, waarmee de ridder zich aan de Hel gaf, voor zeven jaren vol kostbare gaven aan de liefde.

Hij leefde dan; en het klooster was gegroeid tot een machtig convent, waaruit de heiligheid als een groot licht over de landen straalde. Dat was zijn geluk, dat eerste jaar; en het tweede, het derde,... het vierde - - -

Wat ging de tijd vlug...!

Wat flitsten de jaren langs zijn kijkgrage ogen, - en de muziek

[pagina 148]
[p. 148]

verging terwijl zij klonk...

Maar hij was een ridder, en hij deed zijn woord gestand.

Op de laatste dag zadelde hij zijn paard, en ging op weg naar de viersprong, waar hij Satan zou ontmoeten.

Hij wilde geen berouw hebben - zijn ongeluk was welbesteed geweest. -

Zijn weg voerde echter langs het breed gemuurde huis, waar de geliefde nog moest leven... Het was zo schoon van dak, zo hoog en welvarend; en allen die er om hulp klopten, verlieten het gekleed en gevoed...

Toen, aan een smal open venster, zag hij haar staan... Het kon geen andere non zijn, want hij had dit gelaat nooit vergeten... en hij wist, aan weer die zachte glimlach, dat zij hem na een mensenleven lang herkende.

Zijn paard stond stil - hij wist niet, of hij de teugels had geminderd... Hij zag alleen de lieve ogen, waarop zijn vergeefs bestaan had gesteund, en de doorschijnend blanke hand, die een beker wijn inschonk, welke zij hem reikte.

En op dat ogenblik wist hij, met een alles overlichtende ontroering, dat Geerten zijn liefde had gekend, al die voorbije jaren...

‘Vaar wel,’ zei ze.

En het paard ging vanzelf in stap, en verder in draf...

Hij kon niet omkijken.

Hij kwam als een sterk, dapper man aan de viersprong, waar een sombere gestalte wachtte. ‘Neem mij dan,’ zei de ridder. ‘Het is goed geweest.’

Maar de Duivel antwoordde: ‘Je bent vrij.’ En gif-tranen dropten uit zijn lichtende ogen. ‘Je bent vrij, ik kan je niet aanvatten. Want achter je staat een leger van engelen, en het Paradijs zindert van klaroenmuziek uit één enkel gebed. De ganse Hemel is in opstand tegen mij, nu een heilige vrouwe je voor God aan mij betwist... Ga heen, want jóúw dorst is met genade gelest...’

De ridder boog zijn hoofd en hij groette de Duivel.

En hij wendde zijn gelaat naar God en werd een nederig monnik, die het Hemels gewin verwierf in de jaren, die hem nog waren gemeten.

Maar als iemand in later tijd op reis toog en men wilde hem bewaren voor onheil, dan schonk men zijn beker met wijn, en dronk hem Sint Geerten's liefde toe. -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken